Home > Achtergrond > Exodus naar Brazilië
AchtergrondBrazilië

Exodus naar Brazilië

Het door Hollandse immigranten gestichte dorp Castrolanda in de zuidelijke deelstaat Paraná groeide uit tot de grootste zuivelproducent van Brazilië. De in 2014 overleden Lusophonia-medewerker Menno Postma ging in 2012 ter plekke op onderzoek naar de prijs van het succes en schreef deze reportage.

Tekst en foto’s Menno Postma

De eerste emigranten uit Friesland, Drenthe en Overijssel gingen een onzekere toekomst tegemoet toen ze in Rotterdam op een cruiseschip naar Brazilië aan boord gingen. Met have en goed vertrokken ze: hun meubelen, hun landbouwmachines en met hun vee. Gelukkig verenigd in hun Gereformeerde geloof. Dit alles vond plaats in 1951. En Castrolanda werd hun beloofde land.
Na de Tweede Wereldoorlog moedigde de Nederlandse regering de emigratie vurig aan. De wederopbouw verliep niet zo vlot als men gehoopt had. Bovendien waren er te veel monden om te voeden, kortom volgens de regering en diverse organisaties, zoals de Christelijke Emigratie Centrale (CEC), was Nederland overbevolkt met zijn 10 miljoen inwoners. Tienduizenden emigreerden met overheidssubsidie naar Canada, Australië, Nieuw Zeeland of de Verenigde Staten. Ook Brazilië was een optie. De CEC nam het initiatief tot de stichting van Castrolanda. G.W. Kaemink nam hierbij het voortouw. Hij richtte in 1951 de coöperatie ‘Groepsemigratie Brazilië’ op. Uiteindelijk zouden er zes groepen boeren naar Brazilië emigreren.

De uittocht
´De reis hiernaar toe vond ik heel lang duren,´ volgens mevrouw Jantje Moorsink, de beheerster van het museumpje in Castrolanda. Ze spreekt nog het Nederlands van de jaren vijftig. ´Mijn moeder was altijd zeeziek, dus aan die reis heb niet zulke mooie herinneringen. Ik moest steeds alles wassen en schoonmaken. Toch zaten er ook goede kanten aan de reis. Het eten was goed, we deden onder elkaar spelletjes. Bovendien was er een zwembad aan boord. Het was eigenlijk wel gezellig.´
De kolonisten kwamen in Paranagua aan land, een havenstad op honderd kilometer van de hoofdstad van de deelstaat Parana, Curitiba. Het vee ging in Santos van boord om te acclimatiseren, en bleef er natuurlijk ook tegelijkertijd in quarantaine. Vaak werden er al koeien verkocht, waardoor sommige boeren een aardig startkapitaaltje bij elkaar kregen.
Onder leiding van dominee Mulder – zelf al eerder immigrant: hij kwam vanuit de Verenigde Staten naar Brazilië – reisde de groep verder tot aan het stadje Castro. Daar stichtten ze hun nederzetting, Castrolanda. Een logische keuze, zo bleek; al in 1911 waren er in een nabij gelegen stadje, Carambei, Nederlanders neergestreken. Deze kolonie stond dan ook klaar om de nieuwe kolonisten te helpen bij het opzetten van de nieuwe nederzetting.
Uit de nationalisatieregisters van de stad Curitiba komen al Nederlanders voor die in de jaren veertig de Braziliaanse nationaliteit hadden aangenomen, zoals in 1945 João (Jan) Los en de familie De Geus in 1947, die in Ponta Grossa woonde, vlakbij Carambei en het latere Castrolanda.

Geen onverdeeld succes
De emigratie van Nederlanders naar Brazilië was niet nieuw. Al in 1858 kwamen de eerste emigranten aan land, op zoek naar een beter bestaan. Ze waren afkomstig uit Zeeland en stichtten de kolonie Holanda. Maar er waren meer Nederlanders die in Brazilië neerstreken; tussen 1899 en 1940 arriveerden er rond de 8200 landgenoten, mede aangetrokken door de diverse emigratieprogramma´s van de Braziliaanse regering.
De Nederlanders stichtten diverse kolonies. Helaas was het niet altijd een onverdeeld succes. De kolonie Gonçalves in Parana, in 1908 opgezet door kolonisten uit de Zuid-Hollandse Biblebelt, ging ten onder aan endemieën, misoogsten, wilde zwijnen, muizen- en sprinkhanenplagen. Hoe Bijbels kan het zijn?
Nog eens zo´n 6000 emigranten vonden tussen 1946 en 1976 de weg naar Brazilië.

Moeilijke jaren
Ook Castrolanda kende zo haar eigen problemen. Acht families van Friese afkomst hielden het niet vol en via Canada keerden ze terug naar het veilige vaderland. Heimwee, moeite met de mentaliteit van de bevolking, het klimaat en de moeizame omstandigheden waaronder ze moesten werken, werd hen te veel. Bovendien vonden ze Brazilië geen geschikt land om hun kinderen op te laten groeien.
En daar hadden ze niet helemaal ongelijk in. Er waren geen wegen, er was geen elektriciteit, de taalbarrière beperkte het contact met de Brazilianen. De moeder van mevrouw Moorsink klaagde daarnaast ook altijd over het eeuwige rode stof en de zwermen muggen en vliegen. ‘We hadden geen idee wat er allemaal te koop was, eigenlijk heel vreemd voor vandaag aan de dag. Ze wisten nauwelijks waar ze naar toe gingen, maar ze gingen samen in geloof. We hebben de kerk en de school opgezet, alles met een christelijke achtergrond,’ aldus mevrouw Moorsink.
Het geloof was dus een grote steun bij de opbouw van Castrolanda. De Bijbel was het fundament. De kerk was de plek van samenkomst. ‘Mijn moeder zei wel eens: “Ach, de dominee moet zondag alles weer bijpraten, om iedereen bij elkaar te brengen.”’ Zo beslechtte de dominee de onderlinge twisten over elkaars vee of land door in zijn preek naar een Bijbelverhaal te verwijzen.

De vette jaren
Castrolanda is nu een welvarend dorpje. De eerste jaren leefden de immiganten vooral van de veeteelt. Melk vormde de basis van het latere zuivelimperium: De Cooperativa Central de Laticínios do Paraná, die samen met de boeren van Carambei werd opgericht. Ondanks dat er de eerste jaren veel vee stierf. Toch moesten er kredieten worden afgesloten om nieuwe activiteiten te kunnen ontplooien, zoals het houden van pluimvee. ´Daarna kwam de akkerbouw op: soja, tarwe, mais en nog veel later de aardappelen. We veredelden aardappelen, dat gaat met kiemetjes. We werken met pootgoed. Het eerste pootgoed kwam trouwens uit Nederland en we hebben het zelf verder ontwikkeld. We maken nu ook patatfriet,´legt mevrouw Moorsink uit.
Het resultaat van jaren noeste arbeid is dan ook zichtbaar. Wie het dorpje binnenrijdt en naar rechts kijkt, ziet een gigantisch fabriekscomplex, met laboratoria en al.

Kwijnende identiteit
Om de eigen identiteit en de eenheid onder elkaar te bewaren richtten de inwoners een volksdansgroep, een muziekgroep en een koor op, die in afgeslankte vorm nog bestaan. In 1991 gingen de deuren open van een museum vanwege het veertigjarig bestaan van de kolonie. Vrijwilligers brachten een collectie bij elkaar die een goed beeld geeft van het leven in de kolonie in de jaren vijftig. Meubels, kachels met ketels voor warm water, de meegenomen weckflessen met Nederlandse groentes en vlees, een enorm fornuis, kleedjes op de tafels, de speciale stoel voor de dominee, een portret van koningin Juliana en in de schuur de landbouwwerktuigen die aan boord werden meegenomen. En natuurlijk ontbreekt de Bijbel, die op tafel een centrale plaats inneemt in de opkamer, niet.

Bijbelvast bij broeierige temperatuur

Koning Willem Alexander opende in 1998 de naar hem genoemde school, die het leren van het Nederlands en het bewaren van de Nederlandse tradities ten doel heeft. Maar de in 2001 gebouwde molen, met een hoogte van 28 meter – slaat alles. De molen heet heel toepasselijk de ´Immigrant´ en doet dienst als bibliotheek, cultureel centrum en heeft ook een restaurant. Maar daarnaast maalt de enige gediplomeerde molenaar in Brazilië – Rafael Rabbers – nog regelmatig graan.

De vraag doet zich voor of de Nederlandse gemeenschap snel integreerde. Het contact met ´de Braziliaan´, zoals de ouderen nog steeds zeggen, is zeker de eerste jaren nooit heel erg hecht geweest. Het beperkte zich vooral tot de instanties en kredietverlenende instellingen. De eigen gemeenschap was de veilige burcht. Het eerste gemengde huwelijk vond pas in 1970 plaats, en dan nog met een afstammelinge van Duitse immigranten. Tegenwoordig zwermen de nieuwe generaties over heel Brazilië uit: scholing en beroepskeuze verruimden het blikveld. ´De meeste jongeren zoeken het verder weg. Ik heb een kleindochter, Stephanie, die wil naar Merinca, dat is hier 400 kilometer vandaan. Een ander zoekt het in Curitiba. Er zijn er maar enkelen die hier in de buurt blijven,´licht mevrouw Moorsink toe. ‘Maar als je voor landbouwingenieur studeert, blijf je hier, omdat er dan altijd werk voor je is.´
Het dorpje vergrijst en verbraziliaanst dan ook steeds meer. In plaats van de jongere generatie afstammelingen, nemen nu Brazilianen de de taken in de fabriek en op land over.
Op het plein voor de molen kom ik een Nederlandse emigrant van de oude garde tegen. Hoe het toch met het CDA gaat, wil hij weten, hij had gehoord dat het zo slecht ging. Ik kan hem helaas niet geruststellen.