Home > Achtergrond > Het verraad van Calabar
AchtergrondBraziliëLiteratuur

Het verraad van Calabar

Filosoof Audémario Lins uit Porto Calvo publiceerde een boek over de beroemdste inwoner van zijn stad: Domingos Fernandes Calabar. Tijdens de Braziliaanse ‘suikeroorlogen’ tussen Portugal en Nederland in de 17e eeuw liep deze militair over naar het Hollandse kamp.

door René Zwaap

Calabar: Verrader of patriot?Calabar: Verrader of patriot?
‘Porto Calvo, stad van Calabar’, staat op een groot bord langs de weg bij Porto Calvo, een 25.000 inwoners tellend stadje in de provincie Alagoas in noordoost Brazilië. Calabar staat voor Domingos Fernandes Calabar (1600-1635), de beroemdste bewoner van Porto Calvo, zij het op dubieuze gronden. Calabar, een mulat met zowel Portugees, Afrikaans als Indiaans bloed, was de Braziliaanse Poncke Princen: in 1632 liep hij als officier in het Portugees-Braziliaanse leger over naar het kamp van de vijand, i.c. het invasieleger van de Nederlandse West-Indische Compagnie (WIC), die hij met raad en daad terzijde stond bij de verovering van Porto Calvo en omstreken. Dankzij Calabar kreeg de WIC in korte tijd meer dan 2000 kilometer van de Braziliaanse kust onder controle. Zo werd de basis gelegd van de korte maar krachtige bloeitijd van het Nederlandse koloniale bedrijf in Brazilië, die begon toen graaf Johan Maurits Nassau-Siegen in 1637 als gouverneur op Braziliaanse bodem arriveerde.
Calabar maakte de bloeitijd van de Braziliaans kolonie ‘Nieuw Holland’ niet meer mee. In 1635, toen Porto Calvo tijdelijk door de Portugezen op de Hollanders werd herroverd, werd hij gevangen genomen door zijn vroegere collega’s en ter dood veroordeeld. Zijn lijk, gevierendeeld en onthoofd, kwam bij wijze van afschrikwekkend voorbeeld in diverse stukken in bomen te hangen, totdat Porto Calvo weer werd ingenomen door de Hollanders, die hun assistent een plechtige protestantse uitvaart gaven en lieten begraven in de kerk van Porto Calvo, de huidige kathedraal van Nossa Senhora da Apresentação, waar Calabar’s gebeente nog altijd rust.
In hedendaags Braziliaans spraakgebruik is Calabar een scheldwoord, te gebruiken tegen overlopers, verraders en andere duistere individuën. In de schoolboekjes wordt hij onveranderd opgevoerd als een verachtelijk voorbeeld van hoogverraad. Zelfs president Lula wordt vanwege zijn vermeende knieval voor het grootkapitaal al uitgescholden voor ‘Calabar’ door zijn achterban. Maar in Porto Calvo is men juist trots op zijn meest beruchte zoon. Het plaatselijke theater, een pension, een schoolorkest, een apotheek en een café (de ‘Cala Bar’) zijn naar hem vernoemd. De stad voert onvermoeibaar campagne ter rehabilitatie. Drijvende kracht daarvan is professor Audémario Lins, eigenaar van apotheek Calabar en auteur van het net verschenen boek Calabar , o herói desconhecido (Calabar, de onbekende held). In de ogen van Lins, een nazaat van Cistovão Lins, de stichter van Porto Calvo, die begin 17e eeuw juist de wapenen opnam tegen de Hollandse agressor, was Calabar een onvervalste patriot en moet de Braziliaanse geschiedenis op dit punt geheel worden herschreven.
Eerder schreef professor Lins een studie over een andere beroemde zoon van Porto Calvo, Zumbi, de laatste koning van de Quilombo, een kolonie van weggelopen slaven in Alagoas, die op zijn hoogtepunt meer dan 30.000 bewoners telde. Ook Zumbi kwam hardhandig om het leven: hij stierf op 20 november 1695, toen zijn slavenkolonie ten val kwam, zijn hoofd werd afgehakt en opgespietst in Recife. In Brazilië, vooral in Rio de Janeiro, wordt zijn sterfdag jaarlijks herdacht. Wat Lins betreft gebeurt dat straks ook met Calabar, die in zijn ogen een even grote held was als Zumbi.
Het Calabar-boek van Audémario Lins staat in een traditie. In de 19e eeuw schreef de Braziliaanse dichter José Bonifácio reeds over Calabar:

Oh, não vendeu-se, não!
Ele era escravo
do jugo português.
Queria a vingança.
Abriu sua alma às ambições de um bravo.

O nee, hij heeft zich niet verkocht, nee!
Hij was een slaaf
van het Portugese juk
Hij zon op wraak
Opende zijn ziel voor de ambities van de dappere).

In 1973, toen Brazilië werd bestuurd door een militaire dictatuur, schreef de bekende zanger-componist-schrijver Chico Buarque de Holanda samen met cineast Ruy Guerra het toneelstuk Calabar, o elogio de traíção (De lof van het verraad), waarin ook al een poging tot rehabilitatie werd gedaan. Het stuk kwam niet door de militaire censuur, die er verkapte kritiek tegen de junta zelf inzag. Buarque toog in gedwongen ballingschap naar Europa. Het toeval wil dat Audemário Lins en Chico Buarque neven van elkaar zijn. Audemário Lins: ‘Chico Buarque en ik zijn zeker niet de enigen die vinden dat Calabar historisch onrecht is aangedaan. De bekende tv-presentator Jô Soares staat al evenzeer aan onze kant, en zo tal van Braziliaanse prominenten, die ook vinden dat Calabar indertijd de juiste keuze deed, omdat Brazilië voor zijn economische en sociale ontwikkeling veel meer gebaat was geweest bij een Nederlandse overheersing dan die door de Portugezen. Calabar dacht in de eerste plaats aan het belang van Brazilië en de Brazilianen. Zo stond de suikerindustrie hier in de tijd dat de Hollanders regeerden er bloeiend voor en werd er veel geïnvesteerd in infrastructuur en met name in de engenhos, voor die tijd zeer geavanceerde suikermolens. Als de Hollandse tijd langer had geduurd, was dit deel van Brazilië een van de meest welvarende delen van de wereld geweest. Onder de Portugezen ging het hier alleen maar bergafwaarts, er kwam een rem op de ontwikkeling, en van die erfenis ondervindt Brazilië tot op de dag van vandaag alleen maar last’.

Ook padre Expedito Barbosa van Porto Calvo verkondigt aan iedereen die het maar horen wil dat Calabar geen verrader was, maar juist een held. Iedere dag ontvangt de bejaarde priester in zijn parochiehuis mensen uit de buurt die meer willen weten over de ware geschiedenis van Calabar. ‘Oude zaken plegen in nevelen te zijn gehuld, maar mettertijd worden ze meer helder’, aldus padre Expedito. ‘Het volk staat open voor nieuwe ideeën. En in het woord van een priester gelooft iedereen. In een stadje zoals deze, in de binnenlanden, staat een priester gelijk aan een hoogleraar’.
Mauritsstad: Schilderij van Frans Post,schilder in dienst van graaf Johan Maurits Nassau-von Siegen, gouverneur van Nederlands BraziliëMauritsstad: Schilderij van Frans Post,schilder in dienst van graaf Johan Maurits Nassau-von Siegen, gouverneur van Nederlands Brazilië

‘Nooit troffen we een man die zo aan onze wensen voldeed’, schreef WIC-soldaat Pudsey – een Brit – in zijn dagboek over Domingos Calabar. ‘’s Nachts loodste hij ons op een kleine boot naar vijandelijk gebied, waar we de inwoners verrasten, en des te meer meer schade hij kon toebrengen aan zijn landgenoten, des te groter was zijn voldoening’. Wie zijn vader was, is onbekend. Vermoedelijk was het een priester, mogelijk van – deels – Afrikaanse komaf: de naam Calabar komt uit West-Afrika – zo is het de naam van een stad in Nigeria, van waaruit in die tijd veel slaven voor Brazilië werden afgevoerd. Zijn moeder, Ângela Alvares, was een Tupi-indiaanse en was bepaald niet onbemiddeld. Calabar genoot een opleiding bij de jezuïeten-paters in Olinda in de naburige procincie Pernambuco. Hij sprak diverse talen en beschikte al op jonge leeftijd over uitgestrekte suikerrietplantages, compleet met suikermolens en bijbehorende slaven. Tijdgenoten omschrijven hem als een krachtige, grof gebouwde man, met een grote eruditie. Als bedreven vechtjas en uitmuntend kenner van de moeilijk begaanbare binnenlanden en de vele binnenrivieren en kreken was hij zijn gewicht in goud waard in het leger van Pernambuco, waar hij majoor was. Ook zou hij veel geld hebben verdiend als smokkelaar. Hij leverde diverse slagen met het huurlingenleger van de WIC, dat vanaf 1620 – toen Piet Heyn Salvador de Bahia belegerde – voortdurend pogingen deed voet aan de grond te krijgen in Brazilië. Maar uiteindelijk liep hij over naar de vijand. Over zijn motieven wordt nog altijd zwaar getwist.
Gezegd wordt dat Calabar moeilijkheden zou hebben met de Portugezen vanwege zijn praktijken als smokkelaar, mogelijk zelfs vanwege een moord.Volgens Audemário Lins was het echter een stap die geheel voortkwam uit idealisme. Hij wijst op een brief van Calabar aan zijn vroegere garnizoenscommandant, de Portugees Matias de Albuquerque, waarin de overloper zijn motieven helder uiteenzette. In die brief schrijft Calabar dat hij zijn diensten geheel gratis aanbiedt aan de Hollanders. ‘Het is mij niet te doen om een beloning noch om iets soortgelijks, maar om de verbetering van mijn land, dat in het geheel geen vrijheid geniet, en met dezelfde eerlijkheid en hetzelfde vuur waarmee ik me heb ingezet voor uw vlag, zal ik me nu inzetten voor de vlag van de vrijheid van Brazilië, die nu de Nederlandse is; God is mijn getuige dat ik dit doe in mijn volle bewustzijn als patriot; als man heb ik het recht om mijn bloed te verspillen voor het ideaal van mijn keuze’.
Mogelijk speelde de omstandigheid mee dat het bestuur van de Braziliaanse kolonie in die periode aan grote veranderingen onderhevig was. Portugal was sinds de dramatisch mislukte kruistocht versus de Moren in Marokko van de dwaze jonge koning Sebastião in 1578 in politieke crisis en werd gevoegd bij het Spaanse rijk van koning Filips II, die zichzelf liet kronen tot koning Filips I van Portugal en de hertog van Alva als zijn representant naar Lissabon stuurde. Als gevolg daarvan kwamen alle koloniën van Portugal, dus ook Brazilië, in Spaanse handen. Voor de Republiek der Verenigde Provinciën, die Portugal tot dan toe als bevriende mogendheid had behandeld, was het het startsein om de jacht te openen op het grote koloniale rijk dat de Portugezen hadden opgebouwd. De Heeren 19, het bestuur van de WIC, organiseerde een internationaal huurlingenleger – naast Hollanders bestaande uit o.m. Duitsers, Engelsen, Fransen, Zweden en Denen, onder bevel van een Poolse graaf genaamd Arczizewski – en zo begon in Brazilië wat de Britse historicus Boxer de ‘eerste wereldoorlog, gericht tegen de koning van de Planeet’ heeft genoemd. Filips II zou in Brazilië steeds meer Spaanse bestuurders en legercommandanten aanstellen. Mogelijk zette dit ook bij Calabar kwaad bloed. In ieder geval liep hij over naar het Hollandse kamp op het moment dat zijn commandant Matias de Albuquerque op last van Madrid werd vervangen door de Napolitaanse generaal Bagnuolo, wiens excessieve gewichtsproblemen en jicht zijn militaire conduitestaat in Brazilië niet ten goede kwamen en uit wier handen de Hollanders Porto Calvo e.o. uiteindelijk makkelijk wisten te veroveren, dankzij de hulp van Calabar. Binnen tien dagen nadat Calabar de aanvankelijk wantrouwige Hollanders zijn diensten had aangeboden, wist de WIC op zijn aanwijzingen een recordaantal veroveringen van strategische plekken en rijke suikergebieden te doen.
In de korte tijd dat Calabar in het Nederlandse kamp verbleef – iets meer dan drie jaar – kreeg de WIC een groot deel van Brazilië in handen. Hij maakte hij dan ook goede vrienden in het WIC-kamp, in het bijzonder met de Pruisische kolonel Sigismund von Schoppe en admiraal Jan Cornelis Lichthart, die van Calabar kreeg geleerd hoe hij de binnenrivieren van Brazilië moest bevaren om de vijand zo in het hart te kunnen treffen. Zowel Von Schoppe als Lichthart waren officiële getuigen bij de doop van de zoon van Calabar en diens vrouw Barbara Cardoza in de Nederlands-Hervormde Kerk van Recife in Pernambuco, op 20 september 1634. Calabar, die zelf katholiek gedoopt was, had zich kennelijk door de religie van de nieuwe machthebbers laten bekeren. Waarbij aangetekend dat wel meer Braziliaanse indianen, waar Calabar van moederskant mee verbonden was, zich in die jaren tot het protestantisme bekeerden, vaak met hele stammen tegelijk. Calabar zorgde zelf voor de verbindingen tussen de autochtonen en de Nederlandse invasoren. Toen twee jaar na de dood van Calabar de Duitse graaf Johan-Maurits von Nassau-Siegen arriveerde in Porto Calvo, was hij stomverbaasd toen meer dan duizend Tapoeia-indianen hem juichend ontvingen en zich onmiddellijk als vrijwilliger bij diens leger aanboden – overigens vooral met de bedoeling ten strijde te trekken tegen hun aartsvijanden, de Tupi’s. Tapoeia-koning Nandwie werd in het Hollandse kamp gemakshalve aangeduid als ‘Jan de Wy’. Toen de Braziliaanse tijd van graaf Johan Maurits er op zat, nam hij zes jonge Tapoeia-krijgers mee naar zijn huis in Den Haag, alwaar ze de gasten vermaakten dan wel shockeerden met hun woeste oorlogsdansen.
In totaal bleef Johan Maurits ‘de Braziliaan’, alias ‘Broeder der Indianen’, slechts zeven jaar in Brazilië, maar in die betrekkelijk korte tijd wist hij zich in Brazilië legendarisch te maken.. Nadat hij in 1637 Porto Calvo inneemt (met een slag waarbij Carel van Nassau, een bastaardzoon van stadhouder prins Maurits, het leven laat) begint hij een ware ‘furor teutonis’ (aldus zijn biograaf H. S. van Straaten), en wordt de vijand ver terug gedreven. Als hoofdzetel kiest Maurits Recife, op dat moment met 2000 inwoners de grootste vestiging van ‘Nieuw Holland’. De stad kent ondanks aanhoudende protesten van protestantse dominees een grote gemeenschap joden uit Portugal. Het is in Refice dat de eerste synagoge van de Nieuwe Wereld verrijst. Als graaf Nassau er arriveert is het echter in de eerste plaats een poel van ontucht, met de nodige uit de Lage Landen afkomstige prostituees, wier komst hij probeert in te dammen door de bepaling dat voortaan alleen getrouwde dames welkom zijn in de kolonie. Johan Maurits belooft godsdienstvrijheid aan zowel de katholieken als de joden. Verder roept hij een soort volksvertegenwoordiging in het leven, waarin ook niet-Nederlanders tot hun recht zouden komen.
De indiaanse bondgenoten biedt hij een bestaan vrij van slavernij aan. Zo niet aan de Afrikaanse slaven, die hij hard nodig heeft voor zijn ambitieuze plannen. De kersvers gearriveerde gouverneur vaardigt expedities uit naar de ‘quilombos’ in de binnenlanden, de vrijstaten van weggelopen slaven, die hij als een grote bedreiging ziet en op wier aanbod om een pakt te sluiten hij dan ook niet ingaat. In 1637, het eerste jaar van deze Nassau in Brazilië, laat hij 1580 slaven overkomen uit Elmira in de bocht van Guinee. Deze werken echter slecht en sterven massaal aan heimwee, waarna Maurits zijn oog laat vallen op de slavenmarkten van Angola, waar Portugal en Spanje jaarlijks 15000 slaven betrekken voor de zilvermijnen van Peru en Mexico. Luanda valt inderdaad in zijn handen en sindsdien vertrekken er onder Johan Maurits van daaruit 23.000 slaven naar de suikerplantages Brazilië.
Bij het uit zijn voegen gegroeide Refice verrijst Mauritsstad, een nieuwe stad ter zijner glorie, met als epicentrum paleis Vrijburg, een kapitaal paleis in grootse stijl, op een eiland aan de Biberibe-rivier, met kamers geheel bestaand uit ivoor, een salon vol opgezette apen en geprepareerde tropische vlinders, en niet te vergeten de eerste sterrenwacht van Zuid-Amerika. In de ogen van veel Brazilianen vandaag was Mauricio, zoals hij hier liefdevol wordt genoemd, een verlichte heerser, een humanist, een man van de wetenschap, en had Brazilië een grote sprong voorwaarts in de vaart der volkeren kunnen maken als hem langer de tijd gegeven was. Nassau viel echter snel in ongenade bij de Heeren 19 van de WIC. Zijn affaires met rijke Portugese dames, zoals de plantersweduwe Anna Paes d’Altro, deden hem geen goed in de ogen van de calvinistische kooplieden, en bovendien verdacht men de graaf ervan heimelijke ambities te koesteren om zijn eigen keizerrijk uit te roepen onder de Braziliaanse zon. Op 16 mei 1644 vertrok de graaf definitief terug naar Den Haag, met medeneming van een forse toelage in de vorm van 2,5 miljoen gulden aan goud, hout, tabak, suiker, huiden en confituren, en nam hij zijn intrek in zijn nu nog altijd befaamde Mauritshuis. Met Nieuw Holland in Brazilië was het daarna snel gedaan. Bij de Vrede van Münster in 1648 trokken de Nederlanders hun Braziliaanse claims definitief in. Mauritsstad werd met de grond gelijk gemaakt, om de herinnering aan de Hollandse tijd voor altijd te verdrijven. De bewoners trokken terug naar Nederland, of, vooral in het geval van de joodse gemeenschap, verder naar Nieuw Amsterdam (New York) of Suriname. Alles bij elkaar duurde de Hollandse tijd – of de ‘tempos dos flamengos’, zoals de Brazilianen met een hardnekkig topografisch misverstand blijven zeggen – niet meer dan dertig jaar. Kort genoeg om nu geïdealiseerd te kunnen worden. De vraag is of de Brazilianen werkelijk gelukkiger waren geweest als ze in plaats van de samba de klompendans hadden gehad. Maar die vraagt leeft niet in Porto Calvo. En misschien is dat ook maar beter zo.