De affaire-Alves Reis
Valsemunter Artur Virgilio Alves Reis zorgde in de ‘roaring twenties’ van Portugal voor een kortstondig economisch wonder. Maar de gouden tijden culmineerden in een dictatuur.
Tekst René Zwaap
In 1920 ligt de Portugese economie op apegapen. De nationale munt, de escudo, neemt dagelijks in waarde af en niemand zet meer geld op de bank. In november 1920 maakt het ministerie van Financiën bekend dat het volk geen geld meer heeft om het dagelijks brood te kopen. Het sterftecijfer verdubbelt binnen een jaar. Honderdduizenden Portugezen emigreren, vooral naar Brazilië, waar in 1920 al 500.000 Portugezen wonen, bijna een kwart van de totale buitenlandse bevolking van het land.
In november 1920 maakt het ministerie van Financiën bekend ‘dat er geen geld meer is om het dagelijks brood te kopen’. Tegelijkertijd treedt er een kaste aan van ‘novos ricos’ ‘nieuwe rijken’, lieden die juist veel geld hebben verdiend aan de oorlog en de schaarste. Het scherpt de sociale spanningen aan. ‘De rijken moeten ook sterven’, wordt geschreeuwd tijdens rellen in Porto. Het sterftecijfer verdubbelt binnen een jaar. Anno 1920 is de gemiddelde levensverwachting van de Portugese man 35, 2 jaar, voor de vrouw 35,8 (tegen 80 in Engeland en 45 in Duitsland).
Dat de Portugese economie halverwege de jaren twintig toch een korte tijd subiet opleeft, is te danken aan een geldvervalser. Zijn naam is Artur Virgilio Alves Reis, zoon van een boekhouder annex begrafenisondernemer uit Lissabon. Vervalsen zit Alves Reis in het bloed. In 1916, twintig jaar oud, weet Alves aan de dienstplicht te ontkomen door haastig in het huwelijk te treden en te solliciteren naar een overheidsbetrekking in de kolonie Angola. Ter ondersteuning van zijn sollicitatie voegt hij een diploma van de Polytechnic School of Engineering in Oxford bij, met graden in geologie, natuurkunde, metallurgie, wiskunde, paleologie, elektrische werktuigkunde, chemie en toegepaste mechanica. Het getuigschrift is met de typemachine en de lijmkwast in elkaar gezet, maar wordt niettemin goedgekeurd door een bevriende notaris, die het kwistig van de benodigde officiële stempels voorziet.
Angola
In november 1916 vertrekt Alves Reis met vrouw en Oxford-diploma naar Angola, om ambtenaar publieke werken te worden in Luanda. Hij begint met een zeer bescheiden klerkenbaantje, maar als enige met een Oxford-graad in heel Angola stijgt zijn ster alras. De zelfbenoemde ‘technisch ingenieur’ krijgt een bijbaan ter reparatie van de locomotieven van de Angolese Spoorwegen, die staan te verroesten omdat niemand weet hoe ze werken. Niet gehinderd door welke technische vooropleiding dan ook stort Alves Reis zich op zijn nieuwe taak. Het levert hem een promotie tot hoofdingenieur van de Angolese spoorwegen op. Als zakenman verdient hij een aardig centje bij door oude tractoren op te kopen, te laten opknappen en weer als nieuw van de hand te doen. Ook een handeltje in juten zakken (die eigenlijk van verzwaard papier zijn) blijkt lucratief. Al in 1918 kan hij in zijn geboortestad Lissabon een huis met twaalf kamers kopen.
In Angola klimt Alves Reis op tot zakelijk leider van de nationale spoorwegmaatschappij, de Ambacca, wier bedrijfskas net is gespekt met een subsidie ter waarde van 100.000 dollar uit het moederland ter bestrijding van opgelopen tekorten. Met een deel van die bedrijfsbuffer besluit Alves Reis een gokje op de aandelenmarkt te wagen. Hij verwerft een meerderheidsbelang in de Zuid-Angolese Mijnbouw Maatschappij en koopt zich in bij diverse andere ondernemingen.
Nederlandse investeerdersgroep
De mijnbouw in Angola bevindt zich in een zo mogelijk nog meer deplorabele staat dan de spoorwegen, maar zijn positie als grootaandeelhouder brengt Alves Reis in contact met tal van interessante zakenpartners. In 1924 ontmoet hij José Bandeira, vertegenwoordiger van een Nederlandse investeerdersgroep die wel wat ziet in de toekomstige exploitatie van de Angolese olievelden. Bandeira is de broer van de Portugese gezant in Den Haag en heeft goede connecties met de Nederlandse upper ten. Hij organiseert feestjes voor prins Hendrik en is de minnaar van de Haagse toneeldiva Fie Carelsen. Bandeira brengt Alves Reis in Den Haag in contact met twee illustere zakenlieden die een cruciale rol zouden vervullen in de toekomstige valsemunterij: Adolf Gustav Hennies en Karel Marang.
Hennis is houder van een Zwitsers paspoort dat zegt dat zijn vader een Zwitser is en zijn moeder Braziliaans. Eigenlijk heet hij Johann Georg Adolf Doring en is hij geboren in Friedrichsbruck bij Kassel. In 1909 ontvlucht Hennis vrouw en kinderen en vestigt hij zich met een vals paspoort in Brazilië, waar hij werkt als vertegenwoordiger voor Singer naaimachines. Tijdens de Eerste Wereldoorlog duikt hij op in Den Haag, als spion voor de Duitse Abwehr, waar hij zijn geliefde Annaliese Angold leert, de eerste vrouwelijke spion in het leger van de Kaiser.
De Nederlander Karel Marang leeft eveneens een schemerbestaan. Tijdens de oorlog heeft hij goed verdiend aan de Duitsers, onder meer profiterend van valse diplomatieke paspoorten voor Liberia en Perzië. Van de recette schaft hij een aristocratische titel aan, zodat hij officieel Karel Marang van IJsselvere heet, een naam die vele deuren opent. Zo wordt Marang door prins Hendrik benoemd tot erelid van het Nederlandse Rode Kruis en krijgt hij een hoge onderscheiding van de Portugese regering. Alves Reis omschrijft hem als ‘een typische Nederlandse handelaar, eerder slim dan intelligent, maar zeer bedreven in zaken doen’.
Meesterplan
Kort na zijn ontmoeting met Hennies en Marang wordt Alves Reis gearresteerd vanwege onrechtmatig gebruik van bedrijfsreserve van Ambacca en het uitschrijven van ongedekte cheques. Hij brengt bijna acht weken door in een cel in Porto. Daar wordt zijn meesterplan geboren. Alves Reis is geobsedeerd geraakt door de machtspositie van de semi-private Bank van Portugal, die van de overheid het monopolie heeft op het uitgeven van nieuw geld. Vanuit zijn gevangenis bestelt Alves Reis alle mogelijke verslagen van en over de Portugese bank.
Portugal heeft, net zoals vele andere landen, al lang de gouden standaard opgegeven. Bij iedere economische crisis wordt er geld bijgedrukt, zoals bijvoorbeeld ook in Weimar-Duitsland te doen gebruikelijk. Tussen 1918 en 1923 vindt er een verzesvoudiging plaats van de hoeveelheid in circulatie gebrachte escudo’s. Oude biljetten worden niet vernietigd, maar simpelweg gewast, gestreken en weer in circulatie gebracht. Maar er ontbreekt een deugdelijk controlesysteem op dubbele nummers. Dit alles prikkelt Alves Reis’ fantasie. Hij rekent uit dat hij makkelijk driehonderd miljoen aan valse escudo’s in omloop kan brengen zonder dat het iemand zou opvallen. De vraag is alleen wie kan die biljetten drukken.
Voor dat doel benadert Alves Reis na zijn vrijlating wederom Hennies, Bandeiras en Marang. Via gekochte krantenartikelen (geen ongebruikelijke praktijk in Portugal) heeft hij inmiddels een rehabilitatieprogramma voor zichzelf opgezet, waarin hij als het slachtoffer van een complot wordt afgeschilderd. Hennies en Marang zijn zeer geïnteresseerd als Alves Reis hen vertelt dat hij door de Bank van Portugal is belast met een geheim project ter redding van de Angolese economie. In ruil voor een lening van een miljoen Britse ponden aan diverse Angolese maatschappijen mogen investeerders namens de bank in het geheim voor een even hoog bedrag aan escudo’s laten drukken en in Angola investeren. Portugal en Angola gebruiken weliswaar dezelfde escudo-biljetten, maar de biljetten voor Afrikaans gebruik krijgen een stempel met ‘Angola’ erop en zijn in Portugal geen wettig betaalmiddel.
Waterlow & Sons
Gewapend met een vals contract van de hand van Alves Reis klopt Karel Marang aan bij de firma Enschede en Zonen in Haarlem, de oudste gelddrukker van de wereld. Daar verwijst men hem door naar de Londense gelddrukker Waterlow & Sons, die al eerder Portugees geld van de persen heeft laten rollen. Sir William Waterlow, directeur van het eerbiedwaardige huis, is vertrouwd met geheime drukorders van regeringen en voert op dat moment een felle concurrentieslag met branchegenoten. Hij is zo verheugd met de order dat hij niet de moeite neemt de contracten van Alves Reis aan een nader onderzoek te onderwerpen, ondanks de waarschuwingen van zijn vertegenwoordiger in Lissabon dat er iets mis moest zijn met de deal. Het was immers niet de Bank van Portugal, maar de Banco Ultramarino die zich normaal gesproken ontfermde over de productie van nieuw geld voor de overzeese Portugese gebiedsdelen. Waterlow reageert geprikkeld op die waarschuwing: ‘Uw telegram toont aan dat u uw positie niet waardeert’, telegrafeert hij naar Lissabon. Een brief van Waterlow aan president Camacho Rodrigues van de Bank van Portugal waarin hij de afspraken met Marang bevestigt, bereikt nooit de geadresseerde.
Het mooiste van alles is dat Waterlow nog de drukplaten heeft liggen van diverse escudo- biljetten. In feite wordt er dus echt geld gefabriceerd. In grote leren tassen ontvangt Karel Marang in 1925 de eerste miljoenen versgedrukte Angelose escudo’s – echter zonder het ongewenste stempel ‘Angola’ erop. Marang heeft Waterlow op het laatste moment laten weten dat dit toch niet nodig was. Gebruikmakend van de van een een rits valse diplomatieke paspoorten brengt Marang de koffers met miljoenen escudo’s zelf met vrije doorgang voor diplomaten naar Portugal. Later wordt dit koerierswerk overgelaten aan de Venezolaanse gezant in Lissabon.
In recordtempo wisselen assistenten van Alves Reis in Portugal de verse bankbiljetten van vijfhonderd escudo om in buitenlandse valuta en investeren ze ze in onroerend goed en bedrijven. Ook richten zij een nieuwe bank op: de Banco Angola & Metrópole. Tijdens een bijeenkomst in Parijs onthult Alves Reis zijn handlangers het doel van die bank: het verwerven van een meerderheidsaandeel in de Bank van Portugal. Als ze de centrale bank eenmaal onder controle hebben, kan niemand meer achter de fraude kunnen komen.
Champagne en cocaïne
Naar schatting halen Alves Reis en de zijnen in 1925 het gigantische bedrag van zo’n 290 miljoen escudo’s binnen via hun Londense drukker, dat wil zeggen een zesde deel van de totale Portugese geldcirculatie. Het geld wordt belegd in aandelen of uitgegeven aan onroerend goed, auto’s en juwelen. De 28-jarige Alves Reis is de keizer van de ‘nieuwe rijken’ en leeft in bijbehorende vorstelijke stijl. Het doel van zijn bank is, zo laat hij weten, de economische ontwikkeling van zijn geliefde Angola. De pers roemt hem om zijn ‘moed en economische visie die zijn tijd ver vooruit is’. De financiële injecties van de ‘Angolaanse’ escudo’s doen de Portugese economie goed. Doordat er meer geld in omloop is, worden leningen makkelijker te krijgen, komen er meer banen, wordt er meer gebouwd en schiet de omzet van de winkels omhoog. In de vele nachtclubs van Lissabon klinkt jazzmuziek en wordt de charleston gedanst. Decadentie en overvloed gaan als nooit tevoren samen in de nachten van Lisboa Antiga, waar de ‘novos ricos’ zich storten op de champagne en de cocaïne, de nieuwe mode-drug die overal in de stad vrije te koop is. De ‘novos ricos’, nieuwe rijken, schaffen bij bosjes adelijke titels aan die ruim in de aanbieding zijn. Ondertussen gaat de Bank van Angola & Metropole onverdroten voort met de aankoop van aandelen in de Bank van Portugal.
De activiteiten van Alves Reis en de Banco Angola & Metropóle gaan aan de Portugese bankwereld niet onopgemerkt voorbij. Hij wordt als een grote bedreiging gezien voor gevestigde belangen. Bijvoorbeeld die van groot-industrieel Alfredo da Silva, die zijn monopolie in Angola bedreigt ziet door de nieuwe bank van Alves Reis. Terwijl Alves Reis in Angola als een triomfator wordt ontvangen, opent A Imprensa de Manhã, de krant die in handen van Da Silva is, de aanval op de jonge charismatische zakenman, wiens onderneming een ‘spookbank’wordt genoemd. O Século komt met een serie artikelen waarin de bank van Alves Reis wordt afgeschilderd als een creatie van duistere investeerders uit Nederland en Duitsland, die uit zouden zijn op de overname van de Portugese bezittingen in Afrika.
Tot overmaat van ramp wordt bij een bedrijf in Lissabon gesignaleerd dat er briefjes van 500 escudo’s in omloop zijn met dezelfde nummers. Een onderzoek wordt ingesteld en het spoor leidt naar de Banco Angola & Metrópole. Als hij terugkeert van zijn triomftocht in Angola wordt Alves Reis in Lissabon aangehouden door de politie. Beambten van de Bank van Portugal en de politie vallen de Banco Angola & Metropole binnen. Meesterbedrieger Alves Reis wordt gearresteerd, maar weet de rechter aan wie hij wordt voorgeleid zo te bepraten dat deze op zijn hand komt en de onmiddellijke aanhouding gelast van president Innocencio Camacho Rodrigues van de Bank van Portugal en diens vice-president Mota Gomes. ‘Wij staan oog in oog met een groots opgezet plan van sociale subversie met veel vertakkingen, met als doel, communistisch geïnspireerd, de Bank van Portugal te vernietigen’, verklaren deze verontwaardigd. Uiteindelijk valt voor Alves Reis het doek. ‘Al wat ik heb gedaan is een lening verstrekken aan de natie zonder dat deze het wist’, verklaart de ‘spookbankier’, als hij vijf jaar later tot twintig jaar gevangenisstraf wordt veroordeeld.
Staatsgreep
De afaire-Alves Reis is de genadeklap voor de Portugese democratie. De militairen maken van de gelegenheid gebruik voor weer een staatsgreep. In mei 1926 lanceert generaal Gomes da Costa vanuit Braga, de hoofdstad van de conservatieve Minho in het noorden, een militaire machtsovername. Met zijn troepen marcheert de veteraan van vele oorlogen in Afrika naar Lissabon, waar hij een triomfale intocht per paard maakt. Gomes da Costa benoemt zichzelf tot premier en president, maar wordt een maand later al weer zelf het slachtoffer van een staatsgreep onder leiding van generaal Oscar Carmona. Oorlogsheld Gomes da Costa wordt in ballingschap gestuurd naar de Azoren, en een regering met dictatoriale volmachten treedt aan, gevormd door conservatieve katholieken, monarchisten en fascisten. De junta belooft paal en perk te stellen aan de anarchie, de economie op orde te brengen. In Lissabon worden de nachtclubs op last van de dictatuur gesloten. Het welig tierende cocaïnegebruik wordt voortaan streng vervolgd. In 1928 treedt Antonio de Oliveira Salazar uit Coimbra aan als minister van Financiën. Snel wordt hij de machtigste man van het land. Salazar maakt het terugdringen van de staatsschuld tegen welke sociale prijs dan ook tot zijn eerste prioriteit. In twee jaar tijd weet de minister van Financiën met een keihard bezuinigingsbeleid de staatsschuld van 128 miljoen dollar af te lossen. Maar het volk zucht onder diepe armoede.
Een bekend mopje uit die tijd wil dat de dictator aan een vriend vraagt wat hij toch moet doen om de economie uit het slop te halen. Geen probleem, meent de vriend: ‘We lossen het op voor tien escudo. Dat kost een ritje met de taxi om Alves Reis uit zijn cel te halen en jou in zijn plaats te zetten’.