Home > artikelen > Camões en Slauerhoff: verbonden in tragiek
artikelenLiteratuurPortugal

Camões en Slauerhoff: verbonden in tragiek

De Portugese dichter Camões bood Slauerhoff onder meer de inspiratie voor zijn roman  Het verboden rijk en tal van gedichten. Wat hadden zij gemeen?

 

door René Zwaap

Het is niet moeilijk voor te stellen wat Jan Jacob Slauerhoff zag in de figuur van Luiz Vaz de Camões (ca 1524-1580), de Portugese dichter wiens tragische levensloop Neerlands grootste dichter aller tijden onder meer de inspiratie bracht voor zijn debuutroman Het verboden rijk en tal van gedichten. Camões (spreek uit als «kamoins») is een archetypisch Slauerhoff-personage. Als hij niet echt had bestaan, had Slauerhoff hem kunnen verzinnen. Zijn leven was een grote aaneenschakeling van tragedies en vergeefse offers. In zekere zin waande Slauerhoff zich een reïncarnatie van de grote Portugees. Slauerhoff formuleerde het noodlot van Camões heel bondig in het korte verhaal De laatste verschijning van Camões: «Geëxalteerd had hij de bloei en de stuiptrekkingen van een klein en pover rijk gezien als wereldschokkend en verheerlijkt in gedichten, zwaar van klank, maar even dwaas vergeefs als al het wapengekletter en kanongebulder. Daarna had hij nog de lafheid begaan op latere leeftijd terug te keren, hopend op de koestering van de roem. En willoos, zonder verzet, had hij zich laten doodhongeren, nog dankbaar met de aalmoes van een onvoldoend jaargeld en de resten van de tafel van de schaarse rijken.» Het is een zeer bondige samenvatting van de levensloop van Camões, die heden in Portugal wordt vereerd als de grootste dichter aller tijden. Die roem is vooral verbonden aan het magistrale epos Os Lusíadas (1572), waarmee Camões zich tot doel had gesteld Homeros te overtreffen. Os Lusíadas (hetgeen «de Portugezen» betekent – Lusus is de mystieke aartsvader van het Portugese volk) was bedoeld als een monument voor de wereldwijde veroveringstocht van de Portugezen sinds Vasco da Gama’s historische tocht naar India. In zijn vuistdikke epos beschreef Camões niet alleen Da Gama’s tocht, maar schilderde hij ook de lotsbestemming van de Portugezen als gunstelingen van de goden, voorbestemd om ten strijde te trekken tegen de islam (de zogeheten Portugese reconquista vond twee eeuwen eerder plaats dan in Spanje) en de hele wereld – van Marokko en Ethiopië tot India en China – aan hun koloniale voeten te brengen. Daarnaast komt in Os Lusíadas de hele Portugese geschiedenis tot de zestiende eeuw voor het voetlicht, biedt Camões een keur van geografische beschrijvingen van de door Da Gama en de zijnen «ontdekte» gebieden, en waagt hij zich ook nog aan een toekomstvoorspelling. Het meer dan elfhonderd strofen tellende epos biedt nog altijd fascinerende leesstof en geldt in de internationale letterkunde als een van de hoogtepunten van de Europese Renaissance. Gek genoeg heeft geen enkele Nederlandse vertaler zich ooit aan dit meesterwerk gezet, hoewel er – alleen al op grond van de Slauerhoff-connectie – natuurlijk genoeg redenen zijn om aan die onderneming te beginnen. Over het leven van Luiz Vaz de Camões is niet veel bekend. De meeste verhalen die over hem de ronde doen zijn legendes. Zeker is het volgende: hij werd geboren in Lissabon, in 1524 of 1525, en behoorde tot de lagere adel. Hij verloor zijn vader al vroeg en werd daarom uitgezonden naar een oom in Coimbra, de vermaarde universiteitsstad aan de rivier de Mondego waar hij zijn gelukkigste jaren doorbracht en die hij bezong in tal van bewaard gebleven gedichten. In Lissabon frequenteerde hij het hof van de koning, maar hij raakte al snel uit de gratie vanwege zijn reputatie als rokkenjager, vechtjas en drankorgel. In 1552 kwam er aan het bohémienleven van de dichter een onverhoeds einde, toen hij een dienaar van de koning verwondde tijdens een zwaardgevecht. Het kwam Camões te staan op een gevangenisstraf, die slechts beëindigd kon worden door het ondertekenen van een contract dat hem verplichtte als gewoon soldaat mee te trekken met de koninklijke legers in de overzeese gebiedsdelen van het dan nog oppermachtige Portugese rijk. «God heeft de Portugezen een klein land als wieg gegeven, maar de hele wereld als graf», zo luidde een fameuze uitspraak uit die dagen, en Camões zou dat al snel ervaren. In Ceuta in Marokko ging het meteen fout: tijdens een gevecht met moslimstrijders verloor Camões zijn rechteroog. Daar na begon zijn lange queeste over de aardbol, in het spoor van de door hem zo innig bewonderde Vasco da Gama: rond de Kaap, Mada gaskar, Mozambique, Goa in India, de Molukken, de Arabische wereld. Dat de edelman nooit een promotie tot officier kreeg, is een teken dat zijn militaire betrokkenheid vooral moet worden gezien als een straf (volgens sommige Camões-biografen, onder wie ook Slauerhoff, zou hij zijn weggezonden vanwege een liefdesaffaire met een schone aan het hof die voor de koning bestemd was). Wellicht was Camões zelfs een «degradado», iemand die voor straf overzee werd gezonden om te dienen als proefkonijn in de confrontatie met onbekende, mogelijk vijandige volkeren. Tijdens zijn reizen had Camões het niet gemakkelijk. Geld verdiende hij niet, anders dan meer behendige collega’s. Tot tweemaal toe leed hij schipbreuk, een keer voor de kust van Indochina en een keer bij Macau, het Chinese schiereiland bij Hongkong dat de Portugezen van de Chinese keizer als protectoraat kregen toegewezen teneinde hun handel te drijven. Camões was toen al druk doende met het componeren van zijn heldendicht, welk manuscript hij, zoals de legende wil, na een van zijn schipbreuken maar ternauwernood uit de golven had weten te redden. In Macau kreeg Camões voor het eerst in zijn bestaan een andere functie dan soldaat: hij werd er «zaakgelastigde voor de doden en de vermisten», een functie die hij echter al snel weer verloor, naar men zegt vanwege een onverkwikkelijke affaire met een Chinese. In Macao schreef Camões verwoed door aan zijn epos, dat niet alleen eeuwige roem zou moeten brengen voor de pionier Da Gama, maar ook hemzelf in ere zou moeten herstellen in de kringen van het hof. Een van de plekken waar hij zijn epos componeerde, was een grot in Macao, alwaar eeuwen later een borstbeeld te zijner ere werd geplaatst. Daar deed Slauerhoff in 1926, toen hij als scheepsarts werkte op de Java-China-Japan-lijn, zijn eerste, doorslaggevende Camões-ervaring op. Hij beschreef de plek in een reisverslag voor het thuisfront: «Een verwaarloosd park, geflankeerd door gebroken broeikassen en aan ’t eind een begroeide heuvel. Daarop liggen enige grote rotsblokken, een soort kamer in hun midden open latend, gesloten door de slagschaduwen die de hele dag erover hangen. Welk een eenzaam oord. Men verhaalt dat Camões hier de Lusiade schreef, hier zich schuil hield. Ook, dat hij als schipbreukeling aan land kwam, zijn manuscript hooggeheven, om het droog te houden. Dit zal een sage zijn. Op een piëdestal, waarin strofen uit de Lusiade zijn gegrift, staat een klein borstbeeld met puntbaard en hoge kantkraag; genre Willem de Zwijger. Op banken rondom zitten jonge Chinezen in pronkgewaad. Zij storen zich niet aan deze vreemde kop.» Het is het begin van een obsessie, die zijn beslag zal krijgen in Het verboden rijk, maar ook in enkele gedichten. Naast Rimbaud en Verlaine, de poètes maudits uit de negentiende eeuw, is Camões voortaan Slauerhoffs vertrouwde metgezel en lotgenoot. In de grot van Camões schreef Slauerhoff zijn eerste gedicht over de Portugese meester: Hij sleet zijn jeugd in ’t afgelegen slot En diende een hof, geestloos wuft en verwaten. Hij vlood, wil hunkerend naar een grooter lot, Alleen naar de pas opgerichte Staten. Om zijn stilzwijgen en onzeker schot Geminacht door kooplieden en soldaten; Aan boord, in ’t fort ten prooi aan ’t plomp complot Dat hij niet delgen kon, slechts machtloos haten. Toch drong zijn droom tot haar verweezlijking: Toen hij geen vreemde wonderlanden ging Veroveren met een machtige armade, Wrocht hij in kille grottenschemering Gedoemd poeet, zwerver en banneling – De zware strophen van de Lusiade. (Uit: Camôes, Oost-Azië) In 1567 begint Camões aan zijn terugreis naar Lissabon, en wel vanuit Goa, het Portugese protectoraat in India, waar hij ook weer enige tijd in de gevangenis moet hebben doorgebracht, op grond van vage beschuldigingen daterend uit zijn tijd in Macao. De reis strandt in Mozambique, waar de dichter-soldaat maar liefst twee jaar in ultieme armoede doorbrengt, wachtend op een schip dat hem als passagier wil meenemen. Ook daar schrijft hij verwoed door aan de Lusíadas, het boek dat hem naar zijn stellige overtuiging dan eindelijk de verschuldigde eer zal brengen. Ook werkt hij aan een ander boek, de Parnasso, dat volgens zijn vriend Diego de Couto een schat aan eruditie biedt, maar vlak voor Camões’ thuiskomst wordt gestolen. Als Camões in april 1570 dan eindelijk de Taag in Lissabon aanschouwt, komt hij er al snel achter dat de situatie in het «nieuwe Rome» er sinds zijn vertrek, zeventien jaar eerder, bepaald niet op vooruit is gegaan. De pest is uitgebroken en maakt duizenden slachtoffers. De mentaliteit onder degenen die de plaag doorstaan is naar de smaak van Camões verwaand en decadent. De hofhouding en de kooplieden hebben geen oog voor de offers die soldaten als hij hebben moeten brengen voor de overweldigende rijkdom van het moederland. Al zijn hoop is gevestigd op de nieuwe koning, Sebastiaan, die twee jaar eerder, in 1568, op veertienjarige leeftijd aan de macht is gekomen. Het is dan ook Sebastiaan aan wie Camões Os Lusíadas opdraagt. De epiloog van het boek, die direct tot de jonge vorst is gericht, is een hartenkreet van de dichter om zich te zetten aan een nieuwe kruistocht tegen de Moren in Noord-Afrika, in wie Camões de grote vijand van het christendom ziet. Vreemd genoeg zitten de Lusíadas zelf vol met heidense Romeinse en Griekse goden die al dan niet op de hand van de Portugezen zijn, zodat het epos als christelijke expressie op zijn minst dubbelzinnig is, maar dat mag niet verhinderen dat het manuscript in 1571 wordt goedgekeurd door de inquisitie en een jaar later in een oplage van 150 exemplaren de eerste druk beleeft. Als dank schenkt koning Sebastiaan de dichter een bescheiden jaargeld, mede vanwege «bewezen diensten in India». Echt ruim is de beloning niet, en Camões blijft zijn dagen in armoede doorbrengen. De oproep van Camões aan de jonge koning om zich te zetten aan een kruistocht tegen de Moren is echter niet aan dovemansoren gericht. Sebastiaan had zich al eerder laten kennen als een godsdienstfanaat. Anders dan bij zijn voorvaderen krijgt de handel bij hem niet de eerste prioriteit. Sebastiaan wenst vooral te worden gezien als strijder namens de Heilige Moederkerk. In juni 1578 leidt de koning hoogstpersoonlijk een leger, waaronder enige honderden Duitse en Hollandse huurlingen, voor een strafexpeditie naar Alcacer-Quibir in Marokko. De oversteek wordt met vijfhonderd schepen gemaakt. In vier uur tijd wordt dit leger in Marokko in de pan gehakt. Onder de achtduizend doden aan Portugese zijde bevindt zich ook de jonge koning. Het voorheen zo oppermachtige Portugese rijk ligt in een klap in duigen. Camões hoort van de catastrofe in Lissabon, waar hij inmiddels is getroffen door de pest en zijn laatste dagen doorbrengt in een armenhuis. «Ik hield zoveel van mijn land dat ik er niet alleen in wilde sterven, maar er ook nog samen mee stierf», zo zou hij op zijn sterfbed hebben gezegd. Het bleef de dichter maar net bespaard dat hij getuige moest zijn van de glorieuze intocht van de Spaanse koning Philips II als de nieuwe macht hebber van Portugal. Camões werd begraven in de Mouraria in Lissabon, waar zijn vriend Gonçalo Coutinho als grafschrift liet aanbrengen: Aqui jaz Luis Vaz de Camões Principe dos poetas do seu tempo Viveu pobre e miseravelmente Assim morreu (Hier ligt Camões, prins der dichters van zijn tijd. Hij leefde arm en miserabel en zo stierf hij ook). In 1880 kreeg Camões een praalgraf in het Mosteiro de Jerónimo in Lissabon, direct naast zijn idool Vasco da Gama. Zijn gebeente was toen inmiddels al verdwenen, zodat het een leeg graf werd, symbool voor de eeuwige pech die hem achtervolgde. Het wereldomspannende rijk dat hij had bezongen, was samen met koning Sebastiaan ten onder gegaan en zou nooit in volle luister worden hersteld, ook niet nadat Portugal zich aan het Spaanse juk had ontworsteld. Portugal zou altijd blijven dromen van een symbolische terugkomst van de geest van Sebastiaan. Het «sebastianisme» werd nog in 1934 gepropageerd door Fernando Pessoa, de Camões van de twintigste eeuw, in zijn bundel Mensagem (boodschap), een van de weinige werken van Pessoa die bij leven werden gepubliceerd en die hem nog een prijs bezorgde namens de net gevestigde Estado Novo van de clerical-fascist Salazar, die er een aanmoediging in zag om het koloniale programma in Afrika met alle kracht voort te zetten. Dit alles had echter weinig meer te maken met de geest van Camões, die in de Portugese queeste over de aardbol vooral een spiritueel avontuur zag. Een grotere beloning was wellicht de herkenning als lotgenoot van een Friese dichter, bijna vier eeuwen later: Camões wou vrij zijn, smaadde zich een keten, Zwierf in China, maar schreef de Lusíade, Zijn leven lang door ’t heldenlied bezeten, Het was een dwangarbeid en toch genade. Soms vluchtend, soms gekerkerd, soms vergeten, Aan ’s levens eind ook door den roem verraden, Stierf hij in ’t pesthuis, eenzaam zonder eten. Gij martelt mannen, Muze, nooit verzade! (J. Slauerhoff, Camões, uit Al dwalend) © RENÉ ZWAAP / De Groene Amsterdammer