Home > Achtergrond > De stenen van de dood
AchtergrondAngola

De stenen van de dood

Van Afro-stalinisme tot wild kapitalisme: Angola is in drie decennia onafhankelijkheid een lange weg gegaan. Het diamantrijke noordoosten is inmiddels «een groot concentratiekamp», zegt journalist Rafael Marques.

DOOR RENÉ ZWAAP

Raket als graf: Het mausoleum van Agostinho Neto, Held van de Natie, bevindt zich aan de Praía de Bispo in LuandaRaket als graf: Het mausoleum van Agostinho Neto, Held van de Natie, bevindt zich aan de Praía de Bispo in LuandaLUANDA – Het mausoleum van Agostinho Neto, Held van de Natie, bevindt zich aan de Praia de Bispo in Luanda, de vijf miljoen inwoners tellende hoofdstad van Angola. De stoffelijke resten van de eerste president van de republiek liggen in een imposante wolkenkrabber van staal en beton, gebouwd in de vorm van een Russische ruimteraket. In de volksmond heet het bouwwerk o Foguetão do Falecido: de Raket van de Overledene. Naar verluidt verdween in de loop der jaren tachtig miljoen dollar in het prestigeproject. Maar het is nog steeds niet af. Ondertussen zitten de meeste inwoners van Luanda nog zonder elektriciteit en water in hun onafzienbare krottenwijken, waar de gemiddelde levensverwachting niet hoger ligt dan 37 jaar. De mausoleum-raket is het meest surrealistische bouwwerk dat op het Afrikaanse continent te zien is en roept de woorden van de Franse historica Christine Messiant in herinnering: «In Angola is zelfs het verleden onvoorspelbaar.»
Het mausoleum werd begin jaren tachtig gebouwd op instigatie van de Sovjet-Unie. Agostinho Neto overleed in 1979 in een ziekenhuis in Moskou. Meteen deden er theorieën de ronde dat de president door de Russen was vermoord. Om die geruchten tegen te gaan, pakte de Sovjet-Unie uit met het hoogste eerbewijs mogelijk in de communistische wereld: het lijk van Neto werd met de beproefde methode zoals gehanteerd bij het lijk van Lenin (en dat van Stalin, Georgi Dimitrov, Klement Gott wald, Kim-Il Sung en Ho Chi Minh) gebalsemd en met dure chemische behandelingen geprepareerd. Neto kreeg zijn laatste rustplaats in een pompeus mausoleum opgetrokken uit Russisch schuldgevoel en Angolees oliegeld. Dit overigens precies op de plek van een oude Hollandse gedenksteen waarmee de succes volle verovering van Luanda door de WIC-kapiteins Henderson en Jol in 1641 werd herdacht.
Op 17 september, de geboortedag van Neto die jaarlijks wordt gevierd op de Dag van de Nationale Held, scharen de hoogwaardigheidsbekleders zich bij het mausoleum om er bloemen te leggen en eerbiedige redevoeringen af te steken. Maar voor de rest is het akelig stil rond de Raket van de Overledene. Gebalsemde lijken zijn niet bon ton in dit deel van Afrika. De weduwe van de president, de Portugese dichteres Maria Eugénia Neto, uitte eerder zware kritiek op de verloederde staat van het mausoleum, waar ratten en kakkerlakken vrij spel hebben. Er is niet eens licht in de ruimte waar de tombe zich bevindt. Onlangs deed Luís de Almeida, ambassadeur van Angola in Marokko, de suggestie dat de laatste rustplaats van Neto beter zou kunnen worden verplaatst naar diens geboortegrond in Benga, waar dan ook meteen een monument te zijner ere kan worden opgericht. Leonel Cosme, schrijver van het pas verschenen boek Agostinho Neto e o seu tempo (Agostinho Neto en zijn tijd), denkt niet dat de stoffelijke resten van Neto zo snel van plaats zullen wisselen: «Het idee was om Neto te herbegraven in Benga, maar dat is een zeer verpauperde streek. Er zijn daar geen condities om een dergelijk belangrijk bouwwerk te huisvesten. De mensen sterven er van de honger.»

President-dichter-arts Agostinho Neto werd geboren op 17 september 1922 in Kaxicane in Benga, zestig kilometer ten noorden van de hoofdstad Luanda. Na een studie aan het lyceum van Luanda vertrok Neto in 1947 naar Portugal om met een beurs van de Amerikaanse methodistenkerk medicijnen te studeren. Daar sloot hij zich aan bij de antikoloniale studentenbeweging. In 1951 werd hij voor het eerst gearresteerd door de PIDE, de Portugese politieke politie. In 1955 verdween hij weer achter de tralies, ditmaal twee jaar lang. In de gevangenis maakte Neto internationaal naam met modernistische verzen waarin hij het leed van de Afrikaan in het koloniale tijdperk een stem gaf. Prominenten als Jean-Paul Sartre, Simone de Beauvoir en de Mexicaanse schilder Diogo de Rivera voerden actie voor zijn vrij lating. Door deze druk zag de dictatuur van Salazar zich gedwongen Neto op vrije voeten te stellen, zij het dat hij scherp in de gaten werd gehouden.
Neto groeide uit tot een van de topfiguren van de Movimento Popular para Libertação de Angola (MPLA), het Angolese volksbevrijdingsfront, dat een basis had in Conakry in de voormalige Franse kolonie Guinee. Daar werkte Neto nauw samen met Amilcar Cabral – die de onafhankelijkheidsbewegingen in de eveneens Portugese koloniën Guinee-Bissau en Cabo Verde leidde, in 1973 vermoord – en Marcelino Santos, leider van de bevrijdings beweging Frelimo in Mozambique.

Op 8 juni 1960 wordt Neto – inmiddels werkzaam als arts in Luanda – wederom gearresteerd. Het leidt tot een opstand in zijn geboortestreek in Benga, waarbij dertig betogers worden doodgeschoten en honderden gewond raken. De PIDE voert Neto haastig af naar een gevangenis in Lissabon. Daarna wordt hij verbannen naar de Kaapverdische eilanden, waar hij zich nog altijd bevindt als begin 1961 de grote opstand uitbreekt in Angola. In Luanda worden op 4 februari de gevangenissen bestormd. De Portugezen slaan hard terug. In de eerste dagen na de opstand komen er naar schatting dertigduizend mensen om het leven. Tegelijkertijd beginnen in het noorden van het land grote ongeregeldheden, waarvan vooral Portugese kolonisten het slachtoffer worden. Die slachtingen worden uitgevoerd door de UPA, een bevrijdingsbeweging die de steun geniet van de CIA. Opnieuw wordt Neto door de PIDE naar Lissabon overgebracht. In 1962 ontkomt hij, vlucht met vrouw en kind naar Algerije en voegt zich bij de MPLA-gelederen in Kin sja sa in Kongo. Vanaf dat moment is hij president van de MPLA en leidt hij de jaren lange guerrillaoorlog tegen de Portugese overheerser.
In 1965 ontmoet Neto Che Guevara. Guevara heeft zijn bestaan als minister van Landbouw en Industrie in Cuba vaarwel gezegd en vecht zelf in de jungle van Kongo met een kleine compagnie zwarte Cubaanse soldaten aan de zijde van de troepen van de vermoorde Kongolese leider Patrick Lumumba. De Cubanen zeggen met instemming van de Sovjet-Unie steun toe. Ook andere mondiale grootmachten – de Verenigde Staten, Frankrijk en China – zijn ervan overtuigd dat de Portugese aanwezigheid in Afrika een kwestie van aftellen is. Alle zien hun belang in het olie- en diamantrijke Angola. De Verenigde Staten doneren grote partijen wapens aan de FLNA van Holden Roberto, een plaatselijke warlord, immer getooid met zonnebril, die een zwager is van de Kongolese dictator Mobuto. De FLNA is een voortzetting van de UPA, die naam heeft gemaakt met het massaal in mootjes hakken van Portugese blanken. Een gewezen commandant van de FLNA, Jonas Savimbi, begint in 1966 een eigen onafhankelijkheidsbeweging, de Unie voor de Totale Bevrijding van Angola (Unita), die de steun geniet van China en Zuid-Afrika. De ideologieën van zowel FLNA als Unita zijn diffuus. Belangrijker is dat zij zich richten op stamidentiteiten. Holden Roberto is van de Bakongo-stam, die vooral in Zaïre leeft, terwijl de zelfbenoemde Messias Jonas Savimbi aanhang werft in zijn eigen Ovimbundu-stam. Daarnaast is er nog een vierde bevrijdings beweging actief, de FLEC, het volksfront voor de bevrijding van Cabinda, de olie- en diamant rijke provincie in het noordwesten van het land. De FLEC beroept zich op een akkoord uit 1888 tussen de Portugezen en de koning van Cabinda, waarin dit land werd uitgeroepen tot protectoraat, los van Angola.
Neto’s MPLA wordt grotendeels gedragen door de Mbundo-stam. Al deze bewegingen worden door hun buitenlandse weldoeners in korte tijd bedolven onder wapentuig, van stalin orgels tot landmijnen. De antikoloniale krachten raken al hopeloos verdeeld voordat de Portugezen zijn vertrokken. De diverse bevrijdingsfronten vechten vooral tegen elkaar. Op het spel staan de schatten van de vruchtbare bodem van Angola, dat in potentie een van de rijkste landen van de wereld is. Neto behaalt een diplomatieke overwinning wanneer paus Paulus VI hem in 1970 op het Vaticaan ontvangt, samen met zijn Afrikaanse mederevolutionairen Amilcar Cabral en Marcelino dos Santos.
Wanneer Portugese troepen op 25 april 1974 in Lissabon de dictatuur van Marcello Caetano ten val brengen, betekent dat een abrupt einde aan vijfhonderd jaar Portugese aanwezigheid in Afrika. In oktober tekent de MPLA een staakt-het-vuren met de Portugese militaire autoriteiten in Angola. Op 4 februari 1975 keert Agostinho Neto onder massale belangstelling terug in Luanda. Op 11 november wordt de Volksrepubliek Angola uitgeroepen, met Neto als president. 340.000 Portugezen, vijf procent van de Angolese bevolking, zijn dan al op de vlucht geslagen. De macht van de MPLA is echter nog lang niet geconsolideerd. Zuid-Afrikaanse troepen rukken vanuit Namibië op richting Luanda. De FLNA van Holden Roberto – die zijn wapenarsenaal van de CIA betrekt – verovert grote delen van het noorden en roept zijn eigen nationale regering uit, met de zegen van Roberto’s zwager Mobuto. In centraal-Angola stelt Jonas Savimbi zijn belangen in de diamantindustrie veilig. In olierijk Cabinda legt de MPLA het af tegen goed bewapende huurlingenlegers.
Met een militaire afgang in het verschiet schakelt Agostinho Neto wederom de hulp in van Cuba. In mei 1975 spreekt hij in Brazzaville (Kongo) de Cubaanse commandant Flavio Bravo over militaire samenwerking. In Havana maakt Castro een begin met «Operatie Carlota», vernoemd naar een zwarte slavin op Cuba in de negentiende eeuw die het leven liet tijdens een opstand tegen plantagehouders. Medio november 1975 arriveren de eerste drie Cubaanse koopvaardijschepen, volgeladen met wapens en olie, in de baai van Luanda. De daaropvolgende dagen arriveren er nog veel meer. «Als de Cubanen zo doorgaan, ruïneren ze zichzelf», merkt Agostinho Neto op tegen een assistent als hij de Cubaanse bedrijvigheid in de haven van Luanda aanschouwt. Het ene na het andere contingent Cubaanse vrijwilligers wordt op Afrikaanse bodem geplant. In Washington ziet Henry Kissinger het met lede ogen aan: «Onze inlichtingendiensten werken zo slecht dat op het moment dat we de melding binnenkregen dat er Cubanen op weg waren naar Angola, zij zich daar al lang bevonden.»
Operatie Carlota is een doorslaand succes. Onder Cubaanse leiding weten de MPLA-troepen de Zuid-Afrikaanse opmars naar Luanda te stuiten. De huurlingenlegers van Jonas Savimbi krijgen geduchte verliezen te verwerken. Het hoofdkwartier van Holden Roberto wordt gebombardeerd. In zijn geschiedschrijving van Operatie Carlota meldt Gabriel García Márquez dat het Cubaanse volk door de estafette van glorieuze overwinningen in Angola in extase raakt. Angolese muziek en allerlei Portugees-Afrikaanse zegswijzen raken in de mode in Havana. In 1976 trekt Castro al drieduizend Cubanen uit Angola terug. Kissinger haalt opgelucht adem als hij van de Zweedse premier Olof Palme te horen krijgt dat de Cubanen op het punt staan Angola te verlaten. Hetgeen inderdaad conform de wens is van Neto. Deze wil voorkomen dat Angola het toneel wordt van een eindeloze burgeroorlog, gedirigeerd door diverse buitenlandse grootmachten. Neto hoopt dat Angola zich kan scharen bij de «ongebonden» landen. Hij droomt van een vorm van Afro-socialisme, zonder inmenging van buitenaf. Om die reden zoekt hij in 1976 toenadering tot Washington. De Amerikanen reageren enthousiast.
Minder te spreken over deze diplomatieke opening zijn de Russen. In het onlangs verschenen boek The World Was Going Our Way: The KGB and the Battle for the Third World onthult de Britse historicus Christopher Andrew op grond van vrijgegeven KGB-documenten dat in de staf van Neto een KGB-mol actief was. Het ging om een spionne met de codenaam «Vomus». Haar taak bestond uit het doorgeven aan Moskou van wat er zoal in Neto’s hoofd speelde en hem waar mogelijk te beïnvloeden.
Terwijl Agostinho Neto relaties met de VS probeert aan te knopen, zet de Sovjet-Unie de kaarten op een van de fanatiekste lieden binnen de MPLA, Nito Alves, de gevreesde commandant van de speciale troepen. Alves is een revolutionaire hardliner met een passie voor het proza van Mao en de Albanese dictator Enver Hoxha. «Neto stuurde Nito Alves naar Moskou om hem te vertegenwoordigen en toen deze terugkwam voelde hij zich gelijk aan de president en stond hij klaar het presidentschap over te nemen», aldus Neto’s weduwe Maria Eugénia in het boek Agostinho Neto: Uma Vida sem Treguas (Een leven zonder wapen stilstand) van de Portugese journalist Acacio Baradas, dat op 11 november in Luanda werd gepresenteerd.
Op 27 mei 1977 pleegt Nito Alves een staatsgreep in Luanda. Hij laat diverse collega-leden van het Centraal Comité van de MPLA ombrengen, maar trekt uiteindelijk aan het kortste eind als de verwachte massale volkssteun voor zijn staatsgreep uitblijft. In plaats van de voorspelde tienduizenden komen er slechts vijfhonderd enthousiastelingen af op de oproep van de door troepen van Alves bezette staatsradio. Neto overleeft de coup en laat de clan van Nito Alves executeren.
Roerige tijden volgen. Neto probeert de storm te doen liggen met een vredesakkoord met Mobuto in Zaïre. Ook probeert hij de allerfanatiekste gelederen van de MPLA te matigen. Dat lukt niet erg. De president wordt zelf gekritiseerd omdat hij getrouwd is met een blanke Portugese vrouw.

Agostinho Neto overleed op 10 september 1979 in Moskou. Een spoedoperatie vanwege kanker aan de pancreas was de reden dat hij naar de Sovjet-Unie was gevlogen. Biograaf Leonel Cosme: «Neto was zwaar ziek. Al maanden voor zijn overlijden was hij zijn krachten kwijt. Hij was altijd een groot spreker, die de massa’s kon vervoeren, maar op het laatst was zijn stem zwak geworden. Hij werd in korte tijd opgegeten door die ziekte.» Neto’s dood luidde een bloedige burgeroorlog in tussen de MPLA en de Unita. Een oorlog die meer dan vijfhonderdduizend doden kostte en het land vernietigd achterliet. Leonel Cosme schrijft: «Als Agostinho Neto niet was gestorven, was die tragedie er volgens mijn diepste overtuiging niet gekomen. Hij had de diverse partijen tot elkaar kunnen brengen.»
Na zijn dood komt de macht in handen van MPLA-apparatsjik Eduardo dos Santos. Deze heeft als jongeman in Moskou gestudeerd, is getrouwd met een Russische vrouw en geniet het volste vertrouwen van de sovjets. Onder leiding van Dos Santos wordt Angola om gevormd tot een rigide eenpartijstaat. Cubanen en Russen blijven de belangrijkste partners. Vanaf 1975 hebben er in totaal driehonderdduizend Cubaanse soldaten gevochten op Angolese bodem. Angola moest daar een bedrag tussen de driehonderd miljoen en zeshonderd miljoen dollar per jaar voor neertellen. Dat was nog een koopje in vergelijking met wat de VS en Zuid-Afrika investeerden in de tegenstanders van de MPLA, Holden Roberto en Jonas Savimbi, en hun omvangrijke internationale huurlingenlegers. Na de val van de Sovjet-Unie toonde Eduardo dos Santos zich een ware politieke over lever. In 1992 nam Angola onder zijn leiding afstand van de marxistisch-leninistische grond beginselen. Inmiddels geldt de president als een van de rijkste mannen ter wereld. Gezegd wordt dat Dos Santos een dol lar per geëxporteerd vat olie op zijn geheime Zwitserse bankrekeningen gestort krijgt. Momenteel voert Angola negenhonderd duizend vaten olie per dag uit.
Drie jaar geleden werd president Dos Santos verlost van zijn tegenstander Jonas Savimbi, die tot dat moment een groot deel van de diamantindustrie van het land in handen had. Savimbi sloot in 1992 vrede met Dos Santos, maar schaarde zich weer aan het hoofd van zijn troepen nadat hij in de eerste ronde van de verkiezingen dat jaar als verliezer uit de bus was gekomen. Savimbi werd op 22 februari 2002 doodgeschoten in een treffen met regeringstroepen. Zijn graf in Mexico is inmiddels verdwenen. Zo wordt een cultus rond de even charismatische als geschifte Unita-leider, die bij leven en welzijn heksenverbrandingen placht uit te voeren, hopelijk voorkomen. Internationale hulporganisaties doen ondertussen hun uiterste best de honderdduizenden Unita-veteranen om te scholen tot vreedzame burgers.
De hoop bestond dat de dood van Savimbi – door de Portugese onderminister van Buitenlandse Zaken João Cravinho onlangs nog omschreven als «een Afrikaanse Hitler» – enige lucht zou brengen in Angola, maar tot nu toe schiet het niet op. De Angolese bevolking blijft een van de armste van Afrika, en leeft nog precies hetzelfde als in de tijd dat Neto zijn fameuze protestgedichten schreef, «in krottenwijken waar de elektriciteit niet komt en de dronkeman met een grijns sterft op de slag van de doodstrommel». Angola is nog steeds grotendeels onbegaanbaar door de miljoenen landmijnen die er in de loop der decennia zijn neergelegd. Het kindersterftecijfer is er een van de hoogste van de wereld.
Oorlog is er ook nog altijd. Dit keer met het zwaartepunt in Cabinda, de provincie in het uiterste noorden, goed voor tweederde van de nationale olieproductie. Meldingen over slachtpartijen door regeringstroepen in die regio komen met grote regelmaat binnen. Oliemaatschappij Chevron-Texaco doet echter goede zaken in Cabinda. Problemen met de VS, de belangrijkste handelspartner van Angola, hoeven niet te worden verwacht. Idem dito de diamantindustrie. Angola is de op twee na grootste exporteur van ruwe diamanten ter wereld, goed voor jaarlijks negenhonderd miljoen dollar inkomsten, aldus het officiële cijfer. Gevoegd bij de revenuen uit de illegale handel – eerder in handen van Savimbi – zal dat aanzienlijk meer zijn. De Angolese journalist Rafael Marques presenteerde in mei 2005 in opdracht van Open Society van George Soros een diepgaand onderzoek naar slavernij praktijken in en om de diamantmijnen in de noordoostelijke provincies Noord- en Zuid-Lunda. Marques omschrijft deze regio als «een groot concentratiekamp». Zijn rapport draagt als titel: De stenen van de dood. Marques sug gereert dat leden van de regering in Luanda, plus de militaire top, persoonlijk zijn betrokken bij massale praktijken van uitbuiting, repressie en slavenarbeid. Marques, die eerder in de gevangenis kwam na kritiek op Dos Santos: «Tal van firma’s met zogeheten ‹Angolees kapitaal› zijn partners in industriële projecten in de diamantsector. Dat gebeurt in een land dat tot 1992 leefde onder een marxistisch regime, waar de productiemiddelen in handen waren van de staat, en dat werd verwoest door een burgeroorlog. Hoe kunnen in een land waar de verdiensten in de civiele sector en in het leger zo mager zijn aandeelhouders tientallen miljoenen dollars verdienen met deze fortuinen, en waar komen die fortuinen dan vandaan?»
De vraag stellen is hem beantwoorden. Neto geloofde oprecht in het socialisme naar Afro-model. Zijn opvolgers geloven vooral in de kracht van de dollar. Ondertussen is de rege ring-Dos Santos druk bezig met het wijzigen van de vlag van Angola. De communistische symbolen – kapmes en wiel – moeten eruit. Volgend jaar worden er vrije verkiezingen gehouden, is de belofte. Voor 2006 staan er inmiddels ook grote feestelijkheden op de agenda waarbij Eduardo dos Santos samen met Agostinho Neto zal worden geëerd als «Held van de Natie».

Dit artikel kwam tot stand dankzij een bijdrage van het Hivos
© RENÉ ZWAAP / De Groene Amsterdammer