Portugezen nieuwe slaven van Europa
‘Ik was emigrant in Nederland. Het was erger dan ik me had voorgesteld’, schrijft Céu Neves, verslaggeefster van de Portugese krant Diário de Notícias na twee weken werken in Nederland. Ze besloot tot haar actie na schrijnende verhalen over moderne gastarbeid.
door Céu Neves
De Portugezen en de Polen zijn de nieuwe slaven van Europa. De Turken ook, maar die beschermen zichzelf beter. Deze kwalificatie klinkt alleen overdreven in de oren van diegenen die nooit in de schoenen van deze emigranten hebben gestaan. Het probleem is niet hoe zwaar dit werk is – soms meer dan tien uur achtereen te voet in een ruimte van vijftig centimeter in een fabriek in de vroege ochtend, of in een kas met een ondraaglijke hitte. Het is ook het niet het voortdurend “snel, snel” te horen, niet te mogen uitrusten of naar het toilet te mogen buiten de pauzes om en een baas te hebben die voortdurend toekijkt op alles wat je doet. Het probleem is dat er niets vast staat over dit werk. Het betekent 24 uur per dag beschikbaar zijn, zes dagen per week. Het is slapen met de mobiele telefoon op het kussen en wakker worden met de schrik dat je deze dag thuis moet blijven. En als je het geluk hebt te gaan werken, kan het zijn voor niet meer dan vier of vijf uren. Het kan ook gebeuren dat je op een vrije dag wordt gebeld omdat er meer werk is dan voorzien. Het is opstaan om vier uur in de ochtend en om 4.45 uur klaarstaan voor de auto van het bedrijf om naar het werk te gaan, waarna de chauffeur dan vervolgens niet komt opdagen. Het probleem is voortdurend van woning te veranderen. Het is nooit te weten wie er in je kamer komt slapen, op de bank of zelfs in je bed. Het is geen privacy hebben. Kortom: het is geen eigen leven hebben.
‘Elke keer dat ik niet ga werken raak ik in paniek’, zegt Mário (een van de Portugezen die ik heb ontmoet). In het begin leek me dat overdreven. Later snapte ik de betekenis.
Mijn ervaring als emigrant begon in april. Ik zocht naar advertenties in de kranten en trof vacatures op bijna alle continenten. Vele vroegen expliciet naar mannen en uiteindelijk koos ik voor InterActief, een Nederlands bedrijf gespecialiseerd in tijdelijke arbeid, met kantoren in Portugal.
Ik ging naar een sollicitatiegesprek in Cova da Piedade. Ze wilden mijn leeftijd niet weten, noch mijn opleiding of werkervaring. Ze vroegen of ik drugs of alcohol gebruikte en eisten een doktersverklaring en een bewijs van goed gedrag. Ik zei dat ik wilde werken in een kas of in een fabriek en ze stuurden me naar Rotterdam. Het vertrek vond plaats op 16 mei. Een reis van 34 uren in een bus.
Aankomst
Woensdag 17 mei, 17.15 uur lokale tijd. Zestien Portugezen, afkomstig van het noorden tot het zuiden van het land, staan zwaarbepakt met hun koffers en tassen in het centrum van Rotterdam, dicht bij het Centraal Station. Ongeveer tien andere Portugezen zijn doorgereden naar Amsterdam. Het is bitter koud. Na een uur arriveert de chauffeur die ons naar het kantoor van het bedrijf zal brengen. De auto heeft slechts vier plaatsen en er zijn dan ook diverse ritten nodig.
‘Het gaat slecht hier’, zegt de bestuurder, een Portugees. ‘Ik zie hier mensen die al vijftien dagen hier zijn en nog steeds niet werken.’ Het is het eerste contact met de werkelijkheid. We hopen allemaal dat het met ons anders zal gaan.
Door de achterdeur komen we het kantoor binnen. We zetten de bagage weg. Veel bagage. Van kleding tot beddengoed, potten en pannen en eten. Er lopen mensen rond met zorgelijke gezichten en trieste ogen. Ze vragen naar werk. Ze klagen dat de salarisoverzichten slecht in elkaar zitten. Anderen zeggen ons kalm te blijven. ‘Woensdag om middernacht heb je het geld op je rekening.’ Ze zeggen er alleen niet bij dat het erg weinig kan zijn.
Er zijn mensen die zich op woensdag in de namiddag naar het kantoor begeven om te kijken wie er aankomt. Het is de dag van de Portugezen. De Polen komen op maandag. Ik reken uit dat er per nationaliteit gemiddeld vijftig tot zestig personen arriveren als emigrant. InterActief is een van de grootste agenturen voor tijdelijke werkkrachten, met ongeveer veertienhonderd werknemers. Het grootste gedeelte blijft in Rotterdam, om te werken in de kassen van de tuinbouw en de bloementeelt of conservenfabrieken. De rest gaat werken in ‘luxe hotels’ in Amsterdam.
‘En? Ging zé al naar het ziekenhuis?’ wordt gevraagd aan een vrouw van boven de veertig, die zoals ik later begrijp samen met haar man en oudere zoon naar Holland was gekomen. Haar kleren zitten vol groene vlekken. Ze werkt in een kas voor tomaten, van 6.00 tot 17.00 uur. Haar echtgenoot sneed zichzelf op hetzelfde werk, het was een ernstige wond. ‘Ze wilden niet met hem naar het ziekenhuis gaan. De verzekering geeft niets en zij willen niet betalen’, antwoordt de vrouw.
We zijn met vier getrouwde stellen, een van hen al in de veertig, verder nog vier jongeren, een man van tussen de dertig en de veertig, twee andere mannen en ik met meer dan veertig jaar. We zitten aan een tafel. Een medewerkster van het bedrijf legt ons in het Engels uit wat we gaan doen. Alleen ik en twee jongens die al eens in Engeland hadden gewerkt, begrijpen het verhaal. Wat de lage graad van opleiding van de hele groep aangeeft. We tekenen een contract waarvan niemand het flauwste benul heeft van wat erin staat. Het is in het Nederlands en ze geven ons geen kopie. Ze zeggen dat het contract gelijk is aan datgene wat we in Portugal hebben getekend, vijf pagina’s Algemene Voorwaarden. Het volstaat de lengte van de zinnen en de cijfers te vergelijken om te begrijpen dat het niet om hetzelfde gaat.
De medewerkster van InterActief doet de verdeling van de slaapplaatsen en spreekt een dag af voor het verkrijgen van een sofi-nummer, een sociaal en fiscaal nummer – zonder dat mogen we niet werken. Ik sta ingedeeld voor maandag en heb geluk. Anderen moeten tot woensdag wachten. Een van mijn medereizigers krijgt telefoon. Ik vind de conversatie hilarisch na alles wat we te horen hebben gekregen. ‘O jongen, het is hier te gek. Kijk, ik zie een coffeeshop. Wauw! Je móet hier naartoe komen!’
Wachten
We kwamen op een woensdag naar Rotterdam en de volgende dag (Hemelvaart) is een officiële feestdag. De publieke diensten zijn die vrijdag ook dicht. Hetgeen betekent dat de eerste werkweek als verloren moet worden beschouwd. En dus krijgen we de eerste acht dagen niet betaald, en ook de tweede ontvangen we niets. In Portugal was ons gezegd honderd euro mee te nemen voor de eerste dagen. Wie alleen die hoeveelheid had meegenomen moest het dubbele lenen. Of leed honger.
‘Je blijft met Palmira. Zij werkt in nachtdienst en jij werkt overdag. Jullie zitten elkaar niet in de weg en dat is comfortabeler’, zegt de medewerkster terwijl ze me de sleutel van het huis geeft. Ze voegt eraan toe: ‘Isabel ligt in je bed, ze had een probleem.’
Tegen negen uur zet de chauffeur me af bij de deur. Ik open de deur en loop de houten trap zonder verlichting op. Het ruikt slecht. Ik vreesde het ergste, maar gelukkig had ik het bij het verkeerde einde. Het appartement is schoon.
‘Je hebt geluk. In het huis van Adelaide zitten acht personen met maar één keuken en één badkamer. Ik heb hen om een netjes iemand gevraagd. Er waren hier twee Duitse vrouwen in de kamer aan het slapen. Een van hen was altijd stoned en zei alleen maar: “Don’t touch me, don’t touch me”, vertelt Palmira wanneer ze om 6.30 uur van het werk komt. Die eerste week was het de tijd dat ik opstond. Ze heeft Adelaide bij zich, die in het huis naast het onze woont, om eten te maken. Het is de belangrijkste maaltijd van de dag voor beiden. Een van die ochtenden maken ze bacalhau com todos (stokvis). Een andere dag maakt Palmira een heerlijke groentesoep. Het is het beste wat me die dagen is overkomen.
Ik verlaat Rotterdam en maak interviews in Den Haag en Amsterdam. Alleen daar onthul ik mijn ware beroep. Mijn reisgenoten begrijpen niet hoe een vrouw met kinderen, een man met werk en zonder schulden heeft kunnen emigreren.
Vijf dagen na aankomst ga ik mijn sofi-nummer regelen en een bankrekening openen, essentieel om legaal te werken. Mij was beloofd dat er meteen werk voor me zou zijn. Dat is niet het geval. Ze sturen me naar huis om daar op een telefoontje te wachten. Ik vraag: ‘Wie gaat me bellen en wanneer? Wat moet ik doen? Waarom geven jullie me niet meteen werk?’ Ze vinden dat ik erg veel vragen stel en sturen me weg met een gebaar alsof ik een hond ben.
Maandag haalt de chauffeur me op om 7.00 uur om me naar de financiële dienst en de bank te brengen. Ik heb geluk, want twee van mijn reisgenoten wachten twee uur tevergeefs op hem. Anderen krijgen pas bij de derde poging hun sofi-nummer. Deze ochtend vervullen negen Portugezen en zes Polen, gecontracteerd door InterActief, de vereiste formaliteiten om legaal aan het werk te gaan in Nederland. In het kantoor van de overheidsdienst is het niet toegestaan om in groepjes te staan of te praten, niet eens buiten. In de bank komen we in paren, om geen verwarring te stichten. Ik begrijp waarom het hier altijd zo ‘geciviliseerd’ lijkt.
‘Ik wil werken, ik ben hier niet om de toerist uit te hangen. Jullie hebben me 930 euro per maand beloofd en dat ga ik niet verdienen!’ protesteer ik tegen een vrouw van wie ik begrijp dat zij het werk verdeelt. Ze roept een Portugese collega die zegt: ‘Wacht eens. U spreekt heel goed Engels.’ Ik vrees dat ik naar een hotel word gestuurd, want ik wil naar een fabriek of een kas om contacten te leggen met meer mensen. Maar nee. ‘Wilt u werken in de nachtdienst? Er is een plaats, ga naar huis en straks wordt er gebeld.’
Om 15.00 uur krijg ik het zo gewenste telefoontje: ‘Maria Neves, wil je vandaag werken? Oké, om 16.15 uur moet je klaarstaan.’ Ik ga werken voor Prominent, een tomatenfabriek. Hetzelfde bedrijf waar mijn buurvrouwen, Palmira en Adelaide, voor werken. Werken tussen 17.30 en 05.00 uur leek me aanvankelijk niet slecht. Ik hou niet van vroeg opstaan en je verdient zo meer dan in de dagploeg, hoewel niemand wist uit te leggen hoeveel meer. Maar ik heb me vergist. Het zijn elf uren van staand werk en voortdurend op dezelfde plaats. Door de geluidsboxen die overal in de fabriek hangen klinkt een radioprogramma waarvan het enige voordeel is dat het helpt het verstrijken van de uren te tellen en hoe lang het nog duurt voordat er een pauze is. De stress om de snelheid van de machines bij te houden is permanent. Daarnaast is er een chef die opduikt op de momenten dat je hem het minst verwacht om te controleren waar je mee bezig bent.
‘Zeg altijd sorry als een chef je tot de orde roept en kijk hem nooit recht in de ogen. En praat niet met de collega’s’, adviseren mijn collega’s.
Er zijn drie soorten chefs. Degenen in een zwart hemd zijn de hoogst opgeleiden en naar ik aanneem de enigen die direct door de fabriek zijn aangenomen (alle anderen zijn tijdelijke werkers). Degenen in de rode hemden zijn verantwoordelijk voor een bepaalde zone in de fabriek. En er zijn de chefs van een bepaalde productielijn, die een blauw hemd dragen, net als de andere laagst geplaatsten, en verlangen naar een rood hemd. Zij zijn allen verantwoordelijk voor een snelle productie.
Je mag geen sieraden dragen in de fabriek. Ik krijg een sweatshirt en een kapje en ze vragen me een persoonsbewijs voor het dagelijks register. Het paspoort, de identiteitskaart of bedrijfskaart (voor de mensen die er het langst werken) wordt teruggegeven bij het verlaten van de fabriek, nadat een document is getekend.
Op de eerste dag moet ik bedorven tomaten selecteren. Ik ben met drie Portugezen die met me mee zijn gereisd. Het is de eerste dag en we werken ons uit de naad om onze plek te behouden. We stoppen om 00.45 uur, hetgeen inhoudt dat we vijf uur zullen krijgen uitbetaald en niet de 10,5 uur die ons is beloofd. De dienst heeft drie pauzes die van het salaris worden afgehouden: vijftien minuten om 20.00 uur, dertig om 00.00 uur en nog vijftien minuten om 3.00 uur. We hebben spijt dat we niet wat langzamer hebben gewerkt.
De tweede dag word ik belast met het sorteren van tomaten uit manden om in blikken te doen, de ene wel, de andere niet. De blikken die leeg blijven moeten worden gevuld door een collega verderop, een Turkse. Als ik twee of drie blikken laat schieten op de lopende band en die terug probeer te pakken, staan er al zeven andere klaar die op de grond vallen. Ik moet denken aan Charlie Chaplin in Modern Times. Aan het eind van de nacht, om 4.45 uur, wil mijn collega dat ik haar troep ga vegen. Ik doe alsof ik het niet begrijp, ook tegenover de chef. Ik denk dat dat me strafpunten kost.
Op de derde dag moet ik blikken met tomaten van de lopende band pakken, die wegen (tussen de 505 en 535 gram), er een kaartje op plakken en wegzetten. Dit in een ruimte van vijftig centimeter, op één meter afstand van de volgende collega, een Poolse. Rond 1.00 uur begint de rug pijn te doen. Om 2.00 uur trekt de pijn naar de benen en de spieren in de voeten. Om 3.15 uur, na de laatste pauze, moeten we al met de handen op de grond om in het hokje te kunnen kruipen. De tijd tussen 00.30 uur en 3.00 is het moeilijkst. Om 5.00 uur, wanneer we klaar zijn, voelen we alleen nog de pijn in de knieën. Niemand praat. We lijken wel zombies. Ik probeer me voor te stellen hoe een Turkse collega, een magere vrouw die me al eerder was opgevallen, zich moet voelen: ze is vijf maanden zwanger.
Het probleem van de nachtdienst is het overdag slapen, in de regel alleen vanaf 7.30 uur. Vooral als er onder de slaapkamer een garage is die om 8.00 uur opengaat, met het felle licht en de herrie die door het raam naar binnen komen. Per dag slaap ik niet meer dan drie tot vier uur. Op de vierde dag word ik wakker met bloedende lippen.
Maandag de 28ste ga ik terug naar de fabriek maar er zijn maar weinig dozen met tomaten om in te pakken. Op dinsdag krijg ik te horen dat ik uit mijn functie ben ontheven, net als mijn collega’s. Waarom wordt niet uitgelegd.
Woensdag word ik weer gebeld: ‘Maria, wil je werken voor Prominent II? Wees klaar om 4.45 uur.’ Mijn kamergenoten zeggen: ‘Dat is ook goed.’ Het is een kas met tomaten, en er is altijd veel werk. Er is muziek en de sfeer is vrolijk. Het probleem is de hitte, soms veertig graden. Het is hard werken. Bijvoorbeeld driehonderd kilo tomaten per uur sorteren. Donderdag bel ik InterActief en zeg dat ik terugga naar Portugal. ‘Waarom?’, wordt me gevraagd.
Onbeantwoorde vragen
Van InterActief heb ik per telefoon, fax en e-mail geprobeerd commentaar te krijgen op enkele kwesties die ik tijdens mijn verblijf in Nederland heb aangetroffen. Hier zijn enkele van die vragen:
‘Uw bedrijf werft iedere week nieuw personeel in Portugal, zelfs als u helemaal geen werk voor deze mensen heeft. Waarom?’
‘U laat uw personeel voortdurend van huis veranderen. Wat is daar de reden voor?’
‘Veel arbeiders gaan terug naar hun land zonder dat ze hun contract uitdienen. Ziet u niet dat dat ligt aan de werkomstandigheden die u hun biedt?’
‘Wanneer u Portugese arbeiders werft belooft u hen 930 euro per maand. Maar daarna is er niet iedere dag werk voor deze mensen en zij verdienen dat bedrag nooit. Is dat geen bedrog?’
Helaas was het enige dat ik van InterActief te horen kreeg stilte.
Dit is een bewerkte versie van een tweedelige reportage die op 10 en 11 juni verscheen in de Portugese krant Diário de NotÃcias.
Vertaling: René Zwaap/ De Groene Amsterdammer
Dit artikel werd in 2009 onderscheiden met de Europese Persprijs voor diversiteit.