Het Afrikaanse dodenschip
Vanuit de jachthaven van Praía op het Kaapverdische eiland Santiago vertrok op kerstavond 2005 een zeilschip met 50 Afrikaanse emigranten op weg naar Europa. Het werd een fatale reis.
door René Zwaap
PRAÍA DE SANTIAGO / BARCELONA – ‘Iedere nacht lig ik slapeloos wakker en denk ik aan wat mijn broer Malang is overkomen’, zegt de jonge Senegalees El-Hadji Sano, sinds enige jaren woonachtig in Barcelona. El-Hadji’s 22-jarige broer Malang Sano was één van de bijna vijftig opvarenden van het schip dat op 24 december 2005 vertrok vanuit de jachthaven van Praía op het Kaapverdische eiland Santiago, op weg naar de Canarische Eilanden, en dat vier maanden later, op 29 april 2006, werd teruggevonden voor de kust van Barbados: drieduizend kilometer uit koers, met nog slechts elf – door de zeewind gemummificeerde – lijken aan boord. Niemand van de passagiers overleefde de tocht.
Aanvankelijk dachten de autoriteiten dat de boot als eindbestemming Brazilië had en werd gesproken van het eerste geval van een poging van illegale emigratie van Afrikanen naar Zuid-Amerika. In de loop van het onderzoek kwam het drama dat zich had afgespeeld aan het licht. Twee opvarenden van het dodenschip hadden een boodschap achtergelaten, vergezeld door wat geld. ‘Ik kom uit Senegal maar ik heb een jaar op de Kaapverdische eilanden gewoond. Het gaat slecht. Ik denk niet dat ik dit overleef’, schreef Diaw Sounkar Diemi. ‘Ik wil aan degene die dit vindt vragen dit geld naar mijn familie te sturen.’ De andere brief, niet ondertekend, bevatte hetzelfde verzoek en besloot: ‘Vergeef me en vaarwel. Dit is het eind van mijn leven in deze grote Marokkaanse zee.’
Het mysterie van het Afrikaanse dodenschip groeide uit tot het symbool van de humanitaire tragedie die zich heden afspeelt in de wateren tussen Afrika en Europa en die volgens schattingen van het Rode Kruis en diverse ngo’s vooralsnog tot tussen de drieduizend en vierduizend doden heeft geleid, met het einde nog lang niet in zicht.
El-Hadji Sano: ‘Het was de droom van mijn broer om zich via de Canarische Eilanden bij mij te voegen en in Europa te leven. Toen ik naar Europa vertrok, liet ik Malang achter met de familiehandel in Dakar, een kleine belwinkel. Maar uiteindelijk verkocht hij alles en trok ook hij richting Europa. Hij betaalde circa driehonderd euro voor de overtocht naar de Kaapverdische eilanden en leefde daar drie maanden in een huis dat hij deelde met vijftig anderen. Eind vorig jaar belde hij me dat hij een boot had gevonden die hem naar de Canarische Eilanden zou brengen, vanwaar hij wilde doorsteken naar Spanje.’
Het schip, een verwaarloosde zeilboot van elf meter lengte, vertrok op kerstavond uit Praía, de grootste haven van het Kaapverdische eiland Santiago, met 52 passagiers aan boord. Alle opvarenden waren jonge Afrikaanse mannen in de leeftijd van negentien tot dertig jaar. De meesten van hen kwamen uit Casamance, de zuidelijke provincie van Senegal, een gebied dat sinds jaar en dag in de ban is van oorlog tussen de leden van de plaatselijke onafhankelijkheidsbeweging en de regeringstroepen van Senegal en buurland Guinee-Bissau. Per man hadden ze tussen de vijftienhonderd en tweeduizend euro betaald voor de overtocht naar de Canarische Eilanden.
Drie passagiers bedachten zich op het laatste moment. Dat redde hun leven. De jonge Léon uit Guinee-Bissau was een van hen. Hij verblijft nog altijd op de Kaapverdische eilanden, waar hij werkzaam is in de bouw. Léon: ‘Een Senegalees genaamd Amadou Koyate vertelde me dat er een Spaanse boot gereed lag voor vertrek, en dat het ging om een boot voor toeristen die in goede staat was. Het leek me een uitgelezen kans. In de nacht van 24 december verlieten we de jachtclub van Praía. In de boot bevonden zich drie Spanjaarden, aan wie we moesten betalen. Een van de Spanjaarden, een kleine, dikke man, was de eigenaar van de boot, zoals Amadou me vertelde. Alle passagiers waren via Amadou geronseld. Ik was nerveus en ik vertrouwde de zaak niet. De boot was in slechte staat, er was nauwelijks ruimte voor ons en er leek me erg weinig water en voedsel aan boord. De Spanjaarden spraken geen Portugees en geen Frans, maar lieten ons via Amadou weten dat de tocht drie dagen zou duren, en dat er voldoende brandstof aan boord was voor negen dagen.’
Vlak voor vertrek verlieten de drie Spanjaarden de boot, net als organisator Amadou. Léon: ‘Het commando van de boot werd overgegeven aan een piepjonge Senegalees genaamd Malick Dieng, die eigen gemaakte beeldjes aan toeristen verkocht. Al snel merkten we dat deze helemaal niet wist hoe hij een boot moest besturen. Nog net voordat we het zicht op de kust verloren, begaf de motor het al. Met veel moeilijkheden gingen we terug naar de haven. De boot was veel te vol. Van angst wierp ik me in het water. Ik kan niet goed zwemmen en Malang Sano redde me het leven door me na te springen en terug te brengen naar de boot. Uiteindelijk kwamen we tegen het ochtendgloren aan in de haven. Ik ging naar huis, net als twee anderen. De Senegalezen scholden ons uit voor lafaards. Een paar uur later is het schip weer vertrokken. De Spanjaarden heb ik nooit meer gezien. Het viel niet mee mijn geld terug te krijgen van Amadou, maar toen ik dreigde naar de politie te stappen, werd hij bang en kreeg ik mijn dertienhonderd euro toch terug.’
Voor de kust van Mauretanië begaf de motor van het schip het wederom. Via mobiele telefoons namen de passagiers contact op met de organisatoren van het transport en familie. Na verloop van tijd arriveerde er een grotere boot, die het jacht op sleeptouw nam. Maar in plaats van naar de Canarische Eilanden te varen, zette het schip koers naar open zee, waar het touw werd doorgehakt en de Afrikanen op het jacht aan hun lot werden overgelaten. Meegenomen door de sterke stromingen van de Atlantische Oceaan begon een reis die vier maanden zou duren, en die uiteindelijk zeventig mijl voor de kust van Barbados zou eindigen. De passagiers moeten van honger en dorst zijn omgekomen. In de boot werden een paar lege blikjes sardines op tomatensap uit Marokko aangetroffen en enkele lege limonadeflessen.
Naast de elf gemummificeerde lijken gekleed in spijkerbroek en fleurige overhemden troffen de autoriteiten van het eiland documenten aan van minstens 37 personen uit Senegal, Mali en Guinee-Bissau. Wat er zich precies heeft afgespeeld op de boot blijft een mysterie. Wellicht werden de overledenen van de boot afgegooid, wellicht verdronken ze in de huizenhoge golven van de oceaan. Nadat de Spaanse krant El País in mei melding maakte van de vondst, besloot El-Hadji Sano als eerste der nabestaanden een aanklacht in te dienen bij de politie in Barcelona. Daar interesseerde men zich aanvankelijk weinig voor de zaak. Hij werd doorverwezen naar de autoriteiten van de Canarische Eilanden. Met hulp van El País-correspondent Juan Manuel Pardellas op Tenerife, die een boek schreef over de grote Afrikaanse volksverhuizing naar Afrika (Heroes de Ebano, Helden van ebbenhout) begon El-Hadji Sano een campagne om de schuldigen aan de dood van zijn broer Malang en de andere passagiers van het schip (die later werd geïdentificeerd als de Bonnie & Clyde, een van origine Frans jacht) te straffen. El-Hadji: ‘Ik weet dat ik daar mijn broer niet mee terugkrijg, maar de schuldigen verdienen hun straf. Zij wisten donders goed dat hun daden gelijk stonden aan moord.’
Op de Kaapverdische eilanden werd organisator Amadou – die zelf een broer en een zoon verloor op het dodenschip – door de lokale autoriteiten gearresteerd. Via de verklaringen van Amadou leidde het spoor naar een Spanjaard genaamd Martinez, een man zonder vaste verblijfplaats die heen en weer trekt tussen de Kaapverdische eilanden en de Canarische Eilanden. Interpol loofde een beloning van vijftigduizend euro uit voor informatie die tot diens aanhouding leidt. De eigenaar van de Bonnie & Clyde werd kort geleden opgespoord in Venezuela. De Spaanse autoriteiten deden inmiddels een verzoek tot diens uitlevering. Of die zal worden gehonoreerd is onbekend.
Volgens schattingen van het Rode Kruis zijn er tussen de drie- en vierduizend Afrikaanse emigranten omgekomen in een poging van Afrika naar Europa over te steken. Sinds de Marokkaanse autoriteiten verleden jaar overgingen tot verscherpte controle op illegale emigratie naar de Spaanse enclaves Ceuta en Melilla en in samenwerking met de Spaanse kustwacht een cordon legde in de Middellandse Zee, is de route naar Europa voor de Afrikaanse vluchtelingen een stuk ingewikkelder en duurder geworden. De route gaat nu in de regel vanaf de West-Afrikaanse kust, alwaar de oversteek wordt gewaagd naar de Canarische Eilanden, die Spaans grondgebied zijn. Aanvankelijk vertrokken de meeste transporten – in de regel in Afrikaanse kajaks, soms ook in rubberen boten – uit Mauretanië, vijftienhonderd kilometer van Spanje. Sinds ook daar verscherpte controle heerst, mede georganiseerd door het Europese bureau voor collectieve grenscontrole Frontex, vertrekken de meeste transporten nog zuidelijker, vanuit Senegal, drieduizend kilometer van Spaans grondgebied. Nu Frontex, bijgestaan door de Spaanse marine en luchtmacht en equipes uit acht andere Europese landen, ook daar controleert vinden de meeste transporten plaats vanaf het uiterste zuiden van Senegal in de Cassamance-regio.
Naar schatting haalt veertig procent van de deelnemers de oversteek niet. Ze verdrinken, komen om van honger en dorst of worden teruggestuurd, met verlies van al het geïnvesteerde kapitaal, vaak de totale financiële reserve van hun familie, hetgeen in hun ogen nog erger is dan sterven. En dus blijven ze komen. Vanaf begin dit jaar arriveerden er maandelijks tussen de duizend en vijftienhonderd Afrikanen aan de kust van de Canarische Eilanden, twee keer zo veel als verleden jaar. De afgelopen tien jaar arriveerden meer dan veertigduizend vluchtelingen op de Canarische Eilanden Tenerife en Fuerteventura, met een historisch record in augustus 2006, toen bijna drieduizend Afrikanen op de Canarische Eilanden kwamen, onder wie steeds meer kinderen. Dat cijfer ging in september en oktober significant omlaag, niet zozeer vanwege de toegenomen controle als wel vanwege het slechte weer. Geen enkele expert maakt zich illusies dat de Afrikaanse exodus direct weer begint zodra de zee kalmer is geworden.
‘Het is alsof het huis in brand staat: als de deur is geblokkeerd, probeer je het raam, als het raam is geblokkeerd, probeer je het dak’, aldus Ahmedou Ould Haye, hoofd van de Rode Halve Maan (het islamitische Rode Kruis) in Mauretanië. Volgens een opgave van de Spaanse autoriteiten komt vijftien procent van de vluchtelingen uit de notoir onveilige landen Sierra Leone en Ivoorkust. De rest is afkomstig uit Senegal, Mauretanië, Guinee-Bissau, Guinee-Konakry, Mali en de andere landen in West-Afrika. Al deze landen kampen met dramatisch toegenomen armoede en een jeugdwerkloosheid van meer dan vijftig procent.
De Nederlandse europarlementariër Hans Blokland (ChristenUnie) bracht afgelopen zomer een bezoek aan de centra voor Afrikaanse vluchtelingen op de Canarische Eilanden. Blokland: ‘Ik kreeg het idee dat het vooral de krachtigste jonge mannen zijn die de oversteek wagen. Het zijn relatief goed opgeleide jongens die hun talen spreken. Hun families verkochten hun hele hebben en houden om hun oversteek te financieren, in de hoop dat zij, eenmaal in Europa, voor hen kunnen zorgen. Wat zich nu afspeelt doet me denken aan de woorden van Nobelprijswinnaar Tinbergen, die al in de jaren zestig profeteerde dat er een tijd zou komen dat de Afrikanen wel massaal naar Europa zouden komen als Europa niets of te weinig zou doen voor Afrika. Tinbergen zei dat als we de Afrikanen niet uit altruïsme wilden helpen, we dat moesten doen uit eigenbelang, zoals het handhaven van onze verzorgingsstaat. Dat dilemma is anno 2006 klaarhelder.’
Collega-europarlementariër Jeanine Hennis-Plasschaert (vvd), die eveneens een bezoek bracht aan de centra: ‘De Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan zijn veranderd in een massagraf. Europa moet dit signaal begrijpen. Het is de hoogste tijd voor een Marshallplan voor Afrika.’
Vooralsnog lijkt er van zo´’n Marshallplan weinig te komen. Zo ontving de regering-Zapatero in Spanje nul op het rekest om geld uit het Europese Solidariteitsfonds (één miljard euro) ter beschikking te stellen voor de opvang van de vluchtelingen. Ook Nederland stelde zich bij monde van minister Rita Verdonk keihard op. ‘Daar ben ik nog niet aan toe’, aldus de bewindsvrouwe. De Nederlandse bijdrage aan het lenigen van de humanitaire tragedie op de Canarische Eilanden beperkt zich tot op heden tot het zenden van enkele leden van de Koninklijke Marechaussee die beschikken over enige kennis van Afrikaanse talen en gebruiken, teneinde de repatriëring te regelen.
De mening dat Spanje zijn eigen boontjes maar moet doppen komt vooral voort uit het feit dat de regering-Zapatero in 2005 op eigen houtje overging tot een generaal pardon voor zevenhonderdduizend illegalen. Volgens Verdonk en andere critici had die maatregel een ‘aanzuigend effect’. Grof gezegd: Spanje brandde zelf de billen en moet nu op de blaren zitten.
Europarlementariër Blokland: ‘De lidstaten zijn het fundamenteel oneens over de aanpak van illegale immigratie. Dat er een oplossing moet komen is duidelijk. Maar over de middelen verschilt men van mening. Daarmee herhaalt de geschiedenis zich. Eind jaren negentig hadden Nederland en Duitsland grote problemen met de toestroom van asielzoekers. Zij drongen aan op solidariteit. Frankrijk, Spanje, Italië en Portugal blokkeerden echter elke oplossing op Europees niveau. Nu geven noordelijke lidstaten niet thuis bij het verzoek om hulp, terwijl het probleem inmiddels dramatisch is verergerd.’
Resultaat is dat alleen het grensbewakingbureau Frontex – dat met een piepkleine begroting van twaalf miljoen euro moet werken vanuit het hoofdkantoor in Warschau – over de brug is gekomen om Spanje terzijde te staan. Prompt riepen Malta en Griekenland – eveneens kampend met niet te stuiten asielstromen – moord en brand vanwege ongelijke behandeling. Enigszins overdreven, want de 2,1 miljoen die Frontex investeert in de bewaking van de West-Afrikaanse kusten is een druppel in de oceaan. Het enige schip dat Frontex tot zijn beschikking had voor de operatie begaf het bovendien al na een paar dagen.
De Spaanse regering nam het initiatief voor het Plan Afrika, waarbij de regeringen van Senegal, Guinee-Bissau en andere landen in de regio extra financiële hulp van de acht zuidelijke lidstaten van de EU krijgen als zij beloven mee te werken aan het tegengaan van illegale emigratie. Daarnaast belooft Spanje – dat nog voor tweehonderdduizend mensen werk zegt te hebben – een speciaal programma voor legale migratie van Afrikanen die hun land willen verlaten. Nobele voornemens, die echter stuiten op de harde realiteit. De Senegalese president Abdoulaye Wade zag in dat hij zich niet populair maakte door mee te werken aan gedwongen repatriëring van zijn landgenoten naar Senegal. Bij aankomst op de luchthaven van Dakar weigerden de eerste repatrianten collectief het vliegtuig te verlaten. De president blies deze operaties dan ook af tot na verkiezingstijd.
Jeanine Hennis-Plasschaert: ‘Je zou denken dat de urgentie van dit probleem inmiddels wel tot alle lidstaten is doorgedrongen, maar niets lijkt minder waar. Het gebrek aan daadkracht viert hoogtij. Aan de buitengrenzen van de Europese Unie vindt een ware humanitaire tragedie plaats. Mede dankzij falend beleid van de Europese lidstaten. Als er al sprake is van enige focus, dan ligt die op het versterken van de buitengrenzen. Gekeken moet worden naar de redenen waarom de migranten massaal hun land verlaten. Het volstaat niet om een cordon van schepen te leggen rond het Afrikaanse continent. Wat nodig is, is een integraal plan voor armoedebestrijding en werkgelegenheid, en wat mij betreft hoort daar ook een Europese vorm van de green card bij, waarbij jonge Afrikanen de kans krijgen om legaal te werken in Europa, dus niet alleen in Spanje. Ik weet dat ik me met dit soort uitspraken niet populair maak bij mijn eigen achterban, maar we mogen ons hoofd niet langer in het zand steken.’
Directeur Dick Oosting van Amnesty International in Brussel schreef medio september een brief aan de Europese leiders waarin hij zijn grote zorgen kenbaar maakte over het gemeenschappelijke grensbeleid. Oosting: ‘Er zijn tal van berichten over mensen die vanuit Europa naar Afrika werden gestuurd en daar zijn mishandeld dan wel vermoord. Nu Frontex bootvluchtelingen al aan de Afrikaanse kusten tegenhoudt, wordt daarbij ook geen onderscheid meer gemaakt tussen politieke en economische vluchtelingen. Ze zitten letterlijk in hetzelfde schuitje. Ondertussen horen we berichten over vluchtelingen die in Ceuta en Melilla zijn doodgeschoten door het Marokkaanse leger of worden afgemarcheerd naar de Sahara om daar te bezwijken. Alles staat nu in het teken van terugsturen, niemand kijkt meer wat er dan verder gebeurt.’