Het wonder van Fátima ontsluierd
Verleden jaar werden twee van de drie zienertjes van de Mariaverschijningen in het Portugese Fátima in 1917 heiligverklaard door Paus Franciscus. Was het de bekroning van honderd jaar boerenbedrog? Een reconstructie van een wonder.
Tekst René Zwaap
Portugal, 13 mei 1917. In een vallei even buiten het afgelegen dorp Fátima, tweehonderd kilometer ten noorden van Lissabon, zoeken drie boerenkinderen met een kleine kudde schapen in de schaduw van een azinheira, een oude eik, bescherming tegen de felle middagzon. Het zijn de tienjarige Lucia Jezus Santos, haar achtjarige neefje Francisco Marto en diens zevenjarige zusje Jacinta, allen afkomstig uit het nabijgelegen gehucht Aljusterel. Het zijn arme kinderen, gedoemd hun leven door te brengen in dezelfde kommervolle omstandigheden als hun ouders, eenvoudige landarbeiders, levend van de opbrengsten van een stuk eigen grond op de vlakten van de Serra de Aires. Ze gaan niet naar school, kunnen niet lezen, en brengen de dagen door met het letten op de schapen, dwalend over de vlaktes van Fátima.
Het zijn bange tijden. Sinds een jaar neemt Portugal actief deel aan de Grote Oorlog, vooral ter bescherming van de Afrikaanse koloniën, waar de Duitse Kaiser het op heeft gemunt. Tal van Portugese mannen zijn gesneuveld aan het front of verblijven als krijgsgevangenen in Duitse kampen. Het verzet tegen de oorlog is groot. De vakbonden legen het land plat met massale stakingen. De koers van de Portugese escudo zakt snel. De Portugese bevolking gaat diep gebukt onder armoede, honger en cholera-epidemieën. Broodopstanden zijn aan de orde van de dag. Revolutie hangt in de lucht.
Portugal is sinds 1910, twee jaar na de moord op koning Dom Carlos I van Bragança en zijn zoon prins Dom Filipe, die werden doodgeschoten terwijl ze in een koets door Lissabon reden, een republiek. In 1917 wordt de positie van president van de republiek bekleed door Bernardo Machado, leider van de Partido Republicano, een gezworen vijand van het Vaticaan. De voorheen onaantastbare machtspositie van de kerk wordt van alle kanten ondergraven. Kerkelijk bezit wordt in beslag genomen, tal van ordes verboden als ‘staatsgevaarlijke organisaties’. Vooral de jezuïeten moeten het ontgelden. In de kerken schreeuwen de priesters moord en brand. Het kerkvolk wordt op straffe van het purgatorium of erger opgeroepen de zijde te kiezen van kerk en vaderland.
De drie kleine herdertjes van Fátima zullen binnen enkele maanden uitgroeien tot hoofdrolspelers van het kolossale politieke drama dat zich in Portugal aan het voltrekken is. Het gebeurt allemaal op grond van een visioen, een collectieve hallucinatie misschien, die zij die middag voor het eerst beleven. Net als Bernadette Soubirous, de Franse zieneres in de grotten van Lourdes van 1858, staan zij die middag oog in oog met de Hemelse Moeder, die hen blijkt te hebben uitverkoren voor het overbrengen van een goddelijke boodschap.
Hoe de verschijning in zijn werk gaat weten we eigenlijk alleen van Lucia. Jacinta en Francisco stierven kort na de gebeurtenissen en lieten bijna geen verklaringen achter. Ze verwezen in hun getuigenissen vooral naar hun nicht Lucia, de oudste van het stel, de enige ook van het trio die al ter communie was gegaan. Lucia beweerde de enige complete zieneres te zijn geweest. Jacinta zou weliswaar ook ‘alles’ hebben gezien en gehoord, maar was in tegenstelling tot Lucia niet bij machte om met de mysterieuze ‘dame in het wit’ te spreken. Francisco zou Onze Lieve Vrouw van Fátima wel hebben gezien, maar niet hebben gehoord, zodat hij als informatiebron sowieso weinig waard is. Lucia zou de verschijning later in diverse boeken met steeds meer details beschrijven, maar er bestaat een verslag uit 1917 gebaseerd op gesprekken met de drie zienertjes, opgesteld door een priester uit Leiria, het diocees waar Fatima als deelgemeente van de stad Ourem onder viel.
Lucía, Jacinta en Francisco zitten die 13e mei 1917 rond het middaguur in de Cova da Iria, een stuk kuilvormige grond dat al sinds generaties in bezit is van de familie Santos. Terwijl de schapen grazen nuttigen ze hun middagmaal – een stuk brood, kaas en olijven -, drijven de schapen dan omhoog, en beginnen een huisje van stenen en takken te bouwen. Plotseling ontwaren ze een lichtflits. De kinderen denken dat er onweer op komst is, en drijven hun schapen bij elkaar om naar huis te vertrekken. Na een tweede lichtflits ontwaren de kinderen bij een boom de verschijning van een jonge vrouw, gekleed in een witte rok met een goudbestikte rand, een witte mantel met de kap over haar hoofd geslagen, witte kousen, een gouden ketting en kleine oorbellen. De jonge vrouw, hoogstens 18 jaar, zonder schoenen, spreekt de kinderen met opengeslagen armen aan, bezweert hen dat ze niet bang hoeven te zijn.
‘Que lugar é o de vossemece’, vraagt Lucia, ‘waar komt de edelvrouwe vandaan?’
‘Ik kom van de hemel’, aldus de vrouw in het wit.
‘Waarom bent u naar de wereld gekomen?’, vraagt Lucia.
‘Ik ben hier om te zeggen dat je de komende zes maanden hier moet komen en na die zes maanden zal ik je vertellen wat ik wil’.
‘Kunt u me vertellen of de oorlog nog lang zal duren of dat het snel afgelopen zal zijn?’, vraagt Lucia, wier neef, een broer van Jacinta en Francisco, aan het Franse front vecht.
‘Dat kan ik je niet zeggen voordat ik heb gezegd wat ik wil’.
Lucia vraagt vervolgens of ze in de hemel zal komen.
‘Je zal gaan’, is het antwoord.
‘En mijn nichtje?
‘Zij gaat ook’
‘En mijn neefje?’
‘Hij gaat ook , maar eerst moet hij nog veel bidden’.
Na dat laatste antwoord verdwijnt de dame in het wit in de lucht.
Op verzoek van de mystieke verschijning besluiten de kinderen thuis niets te zeggen over de gebeurtenissen in de Cova de Iria. De kleine Jacinta kan haar geestdrift echter niet bedwingen en vertelt haar moeder van de ontmoeting met de dame van gene zijde. Volgt een familiedrama. Lucia wordt gezien als het brein achter deze godslasterlijke verzinsels en krijgt van haar moeder een fors pak slaag. Een paar dagen later weet het hele dorp van de verschijning. Omwonenden reageren met hoon en verachting, spugen op de grond als de zienertjes en hun aanverwanten op straat passeren. Lucia wordt ‘een valse Bernadette’ genoemd, naar Bernadette Soubirous, de Franse Maria-zienster. Lucia’s moeder Maria-Rosa is teneinde raad. ‘Die meid maakt ons belachelijk in het hele dorp!’, vertelt ze de lokale pastoor. ‘Haar ongeluk komt op mij neer’. De pastoor probeert de woedende Maria-Rosa, die haar dochter beschouwt als een leugenaarster, op andere gedachten te brengen en stelt dat de kinderen wellicht zijn uitverkoren door God. Maar de furieuze moeder wil niets van die praatjes weten en eist dat Lucia van deur tot deur gaat in het dorp om de mensen te vertellen dat ze alles uit haar duim gezogen heeft. Als Lucia weigert, wordt ze zonder eten en drinken opgesloten in een hok.
Precies een maand later, op 13 juni 1917, de gewijde feestdag van Sint Antonius van Lissabon, trekken Lucia, Jacinta en Francisco weer naar de magische plek. Zestig nieuwsgierigen, de meesten van hen kinderen uit het dorp, gaan met hun mee. Niemand van hen ziet een spoor van de dame in het wit, maar Lucia, Jacinta en Francisco zien haar wel, en de andere kinderen horen hoe Lucia met de geheimzinnige dame spreekt. Lucia vertelt dat de verschijning haar heeft bevolen te leren lezen en ook dat ze een ‘geheim’ te horen heeft gekregen. Pas tien jaar later, in 1927, zou Lucia vertellen wat de dame in het wit haar nog meer had verteld: ‘Ik had aan de Vrouwe gevraagd ons met Haar mee te nemen naar het paradijs. Zij antwoordde: ‘’Ja. Ik zal Jacinta en Francisco spoedig halen. Maar jij, jij moet langer blijven leven. Jezus wil zich van je bedienen om mij bekend en bemind te maken. Hij wil de verering van mijn Onbevlekt Hart op aarde vestigingen’’.
In totaal duurde het onderhoud met de verschijning een kwartier. Een van de ooggetuigen meldt later: ‘Het was juni en de takken van de boom waren vol lange, jonge uitlopers. Toen Lucia aan het eind van de verschijning zei, dat de Vrouwe naar het oosten vertrok, bogen alle takken zich samen in dezelfde richting, juist alsof het kleed van de Vrouwe er over heen sleepte’.
Religieuze trance
De kinderen lijken in een soort religieuze trance te verkeren. Ze praten alleen nog maar over godsdienst, meer in het bijzonder het helse lijden dat alle zondaars te wachten staat in het inferno, en schermen voortdurend met het ‘geheim’ van Fátima, dat in de woorden van Lucia ‘goed is voor sommigen, voor anderen slecht’. Vooral de achtjarige Francisco, die via Lucia van gene zijde te horen heeft gekregen ’snel in de hemel te zullen worden opgenomen’, heeft het zwaar te pakken. Hij verschuilt zich de hele dag in de kerk, weigert eten en drinken tot zich te nemen en lijkt regelmatig uit op het moedwillig oplopen van een zonnesteek. Het jongetje is bezeten van boetedoening en offers brengen, bindt zijn lijf af met boetekoorden, zelfs tijdens het slapen, dit alles ‘ter redding van de zondaars’. Zijn zusje Jacinta drinkt expres vervuild water als offer voor ‘nossa senhora’ en de Heilige Vader. De pastoor houdt de kinderen voor dat zij mogelijk het slachtoffer zijn van een list van de duivel, maar ook dat remt hun geestdrift voor de verschijning niet.
Op 13 juli verzamelen zich in het gevolg van de drie Maria-zienertjes meer dan zesduizend mensen op de plek van de verschijning. Lucia vraagt de dame in het wit nu om een wonder, ‘opdat iedereen u zal geloven’. De dame garandeert dat het gevraagde wonder in oktober zal plaatsvinden. De andere aanwezigen zien weliswaar geen Maria, maar wel een vreemde witte nevel boven de verschijnings-eik hangen en verklaren dat de temperatuur tijdens de verschijning plotseling aanzienlijk was gedaald. Dat alleen volstaat al in de koortsachtige breinen van de grotendeels analfabete plattelandsbevolking. Bovendien verrichten de drie zienertjes naar verluidt allerlei wonderen. Er worden gevallen van spontane genezingen gemeld. Binnen enkele weken staan ze aan het hoofd van hun eigen sekte. Van alle kanten worden ze nu benaderd met vragen voor de Moeder Gods. Op de plek van de verschijning laten devote aanhangers een groot houten kruis verrijzen. Even later komt er ook een klein kapelletje. Iedere dag strijken er gelovigen uit het hele land neer, gelokt door artikelen in de pers.
Leger ingeschakeld
In augustus achten de lokale autoriteiten de tijd rijp voor maatregelen. De burgemeester van Ourém, Artur d‘Oliveira Santos, is als vurig republikein zeer verontrust over de snel groeiende cultus in de periferie van zijn gemeente. Hij ziet er vooral de hand in van de monarchisten. Op 13 augustus laat burgemeester Santos het leger inschakelen om de duizenden bedevaartgangers richting Fátima de doorgang te beletten. Het land op de Cova de Iria, zo is de logica van de burgervader, is geen officiële kerkelijke ruimte en uitoefening van godsdienstige activiteiten zoals bidden is dus een overtreding van de wet op de scheiding tussen kerk en staat. Lucia’s vader, eigenaar van de grond van de verschijningsplek, krijgt een officiële waarschuwing en de zienertjes zelf worden die dag opgeroepen zich te melden op het stadhuis. Francisco en Jacinta blijven thuis, maar de vader van Lucia laadt zijn jongste dochter op de ezel en maakt de lange reis naar Ourém. De burgervader eist dat Lucia hem alles vertellen over de mysterieuze verschijning en vooral eist hij dat Lucia het ‘geheim’ van Fatima vertelt. Het meisje weigert, en verontwaardigd stuurt de burgervader het kind en haar vader naar huis, met de belofte dat hij de zaak tot op de bodem al uitzoeken. Enkele dagen later krijgen de families van de kinderen bezoek van de politie. Op de dag van de volgende aangekondigde verschijning, 13 augustus, worden Lucia, Jacinta en Francisco weer door burgemeester Santos ontboden. Terwijl op de plek van de verschijning meer dan achttienduizend mensen staan verzameld om op de drie zienertjes te wachten, worden de kinderen ontboden in het huis van de burgemeester, die hen gebiedt op de proppen te komen met de inhoud van het ‘geheim’. Volgens de latere beweringen van Lucia zou de bestuurder daarbij geen methode hebben geschuwd. Zo zou hij de kinderen hebben gedreigd met opsluiting in de gemeentegevangenis en hen in een grote pan met kokende olie te gooien als zij hun geheim niet kenbaar zouden maken. Tot aan zijn dood in 1955 zou de burgervader deze verhalen te vuur en te zwaard bestrijden. Volgens hem behandelde hij Lucia, Jacinta en Francisco alsof het zijn eigen kinderen waren en van opsluiting of enige andere vorm van mishandeling zou geen sprake zijn geweest. Van Lucia’s vader, zo schreef burgemeester Santos later, had hij begrepen dat Lucia een kind was met ‘een voorliefde voor list en bedrog’.
Knokploeg
In totaal verblijven Lucia, Jacinta en Francisco drie dagen in het huis van de burgemeester, zonder enige mededeling te doen over het ‘geheim’. Als burgemeester Santos de kinderen terugbrengt naar Aljusterel dreigt een knokploeg van met knuppels bewapende mannen uit de omgeving de burgemeester te straffen voor de behandeling van de drie zienertjes. De vermeende arrestatie van Lucia, Jacinta en Francisco genereert alleen maar meer publiciteit. Op 13 september 1917 worden er bijna dertigduizend pelgrims in Fátima geteld, terwijl de kerkelijke autoriteiten toch uitdrukkelijk laten weten dat de kerk de verschijningen verwerpt als heidense manifestaties. In de vallei van de Covia de Iria zitten de pelgrims geknield om het wonder te wachten. Als de drie zienertjes passeren smeken ze hen om genezing van dierbaren, de bekering van een dwalend familielid, dierbare zonen terug te brengen van het front, blinden weer te laten zien, lammen te laten lopen. Hoge notabelen van de regio smeken evenzeer om bemiddeling bij ‘nossa senhora’ als de armste bedelaar. Om twaalf uur ’s middags zien de duizenden aanwezigen een ovaal licht door het luchtruim zweven, om neer te dalen bij Lucia, Jacinta en Francisco. Na afloop van het vijftien minuten onderhoud van de kinderen met de dame, door de rest van de getuigen weer niet waargenomen, zien de omstanders vanuit de hemel witte bloesem of witte sneeuw neerdwarrelen, hetgeen als een heilig teken wordt gezien. De drie zienertjes vertellen dat de dame in het wit vooral heeft vermaand veel te bidden voor het einde van de oorlog en dat zij de volgende maand zal terugkeren met de Heilige Josef en het Kindeke Jezus. Bovendien heeft de dame toestemming gegeven een kapel ter harer ere te bouwen.
Bomaanslag
De landelijke pers krijgt lucht van de zaak. Redacteur Avelino de Alveida van O Século, het grootste Portugese dagblad van die dagen, wijdt een ironisch getoonzet artikel aan de verschijningen van Fátima. Hetgeen ervoor zorgt dat er op 13 oktober 1917 uit het hele land nieuwsgierigen naar Fatima trekken. Lucia heeft aangekondigd dat Onze Lieve Vrouw zich die dag door middel van een wonder bekend zal maken aan het volk, ‘opdat iedereen het zal geloven’. In de stromende regen trekken zo’n 70.000 mensen naar de magische plek, ondanks de aanhoudende berichten dat er een bomaanslag op de zienertjes in voorbereiding is.
Dansende zon
Precies op het aangegeven tijdstip vindt inderdaad een wonderbaarlijke gebeurtenis plaats. ‘Kijk naar de zon, kijk naar de zon’, roept Lucia, terwijl het grijze wolkendek openscheurt. De zon, zo meldden honderden getuigen later, verschijnt als een zilverkleurige discus aan de hemel, strooiend met alle kleuren van de regenboog, terwijl de temperatuur snel daalt. Overal dwarrelen vreemde witte nevelen rond. Dan maakt de zon opeens allerlei vreemde manoeuvres, begint te ‘dansen’, vallende bewegingen te maken. Bij de opeengepakte massa ontstaat paniek. Bevreesd voor het uitbreken van het Laatste Oordeel vallen mensen elkaar krijsend in de armen. Anderen bidden om vergeving van hun zonden.
Ondertussen roepen de drie zienertjes in extase dat ze de complete Heilige Familie door het luchtruim zien zweven. De reeds genoemde journalist Almeida, een bekende vrijdenker, is getuige van het spektakel, dat tien minuten duurt. In zijn twee dagen later in O Século gepubliceerde artikel schrijft hij over een ‘uniek middeleeuws spektakel, tegen alle kosmische wetten in, onbegrijpelijk voor degene die er niet bij was. Het is niet mijn zorg om te weten wat het was, doch alleen maar om te bevestigen wat ik gezien heb.’ Andere, meer sceptisch ingestelde getuigen melden dat zij niets bovennatuurlijks hebben waargenomen, hetgeen niet belet dat het natuurfenomeen ook door mensen uit de verre omgeving blijkt te zijn waargenomen. In zijn artikel schrijft Almeida dat Lucia direct na het zonnewonder door de menigte werd rondgedragen, terwijl ze uitriep dat de ‘grote oorlog’ ten einde is gekomen en dat de Portugese soldaten nu snel thuis zouden komen. Het wonder van Fátima is nu landelijk nieuws. De drie herderskinderen worden door alle Portugese kranten geïnterviewd, hun portretten gaan grif van de hand als alternatieve bidprentjes.
‘Handlangers van het clericalisme’
Ook de tegenstanders van het wonder van Fátima organiseren zich. De Portugese vrijmetselarij, republikeins ingesteld, spreekt in een pamflet over de gebeurtenissen in Fátima van ‘een ellendige poging het Portugese volk weer in de diepe duisternis van het verleden te storten’. In de nacht van 23 oktober 1917 gaan de leden van de maçonnieke loge van de stad Santarém over tot vernietiging van het provisorische heiligdom. Bij de aanslag op de provisorische kapel rukken ze een eik uit de grond waar de Maria-verschijning zou hebben plaatsgevonden. In de liberale pers worden de drie zienertjes uitgemaakt voor ‘goed afgerichte handlangers van een uitstervend clericalisme’.
Na het zonnewonder van 13 oktober 1917 is het in Aljusterel een komen en gaan van bedevaartgangers, journalisten, priesters en theologen. Hoewel de Patriarch van Lissabon de Portugese geestelijken heeft verboden zich met de cultus van Fátima in te laten, neemt de plaatselijke pastoor Marques Ferreira het voor de kinderen op in zijn rapporten aan de kerkelijke autoriteiten. Bij Lucia thuis is het enthousiasme voor de verschijningen nog steeds gering. De voortdurende stroom pelgrims naar de verschijningsplek zorgt dat de familiegrond in de Cova de Iria wordt platgewalst – er kan geen maïs meer worden geoogst. De gulle giften die de pelgrims in het tempeltje bij de verschijningsplek achterlaten komen wel in de zak van de kerk terecht. De grond van de familie Santos zal in 1921 uiteindelijk voor een bodemprijs aan de kerk worden verkocht.
Ondertussen gaan de drie kleine zienertjes door met hun ‘offers’. Ze geven hun eten weg aan hun schapen of aan bedelaars, dat alles ‘ter redding van de zondaars’.
Staatsgreep
Twee maanden na de laatste verschijning in Fátima, in de nacht van 5 op 6 december 1917, pleegt de 46-jarige majoor-luitenant van de landmacht Sidónio Pais, tot een jaar daarvoor werkzaam als ambassadeur van Portugal te Berlijn, met 1500 militairen een staatsgreep. Op het Marques de Pombal-plein in Lissabon komt het tot bloedige gevechten met de regeringsgetrouwe troepen, die geen partij kunnen bieden aan het artilleriegeschut waarover Pais beschikt. Een dag later geeft premier Afonso Costa zich in Porto over. Pais roept een ‘nieuwe republiek’ uit en belooft een einde te maken aan de anarchie en de honger. Met de oude leiders van de Republiek wordt afgerekend. President Machado wordt naar Brazilië uitgewezen. Premier Costa gaat in ballingschap naar Parijs. Monarchisten en andere conservatieven krijgen de belangrijkste posten in de ‘junta van Nationale Redding’. De monarchisten hopen dat Pais zal zorgen voor het herstel van de ‘absolute monarchie’. De kardinalen halen opgelucht adem vanwege de ‘normalisering van de betrekkingen met de kerk’ die Pais in het vooruitzicht stelt. Het roerige volk in Lissabon en Porto weet Pais aan zich te binden door gratis soep uit te laten delen, al snel ‘sopa de Sidónio’ geheten. Ook de intellectuele voorhoede is onder de indruk van het ‘sidonismo’. Dichter Fernando Pessoa ziet in hem een ‘president-koning’die zal afrekenen met de wantoestanden in de oude republiek. Bij zijn bezoeken aan het land wordt Pais, altijd in martiale militaire uniformen gekleed, onthaald als ware hij de nieuwe Messias. Vooral onder vrouwen en jongeren is hij een idool.
In Rome verneemt paus Benedictus XV het goede nieuws. ‘Onze hoop is vooral gevestigd op de innige devotie van uw volk voor de Onbevlekte Maagd, de devotie, die in zo hoge mate dit deel van Christus’s kudde veredelt’, aldus Benedictus in een schrijven aan de bisschoppen van Portugal d.d. 29 april 1918. ‘Zulk een devotie verdiende werkelijk de buitengewone hulp van de Moeder Gods’. Het lijkt al op een impliciete pauselijke erkenning van het wonder van Fátima.
Portugese troepen in de pan gehakt
De profetie van Lucia dat het snel gedaan zal zijn met de Grote Oorlog wordt evenwel nog niet verwezenlijkt. Onder zware druk van de Britten, onder wier commando het Portugese expeditiekorps op het Vlaamse front valt, houdt Pais vast aan de oorlog tegen Duitsland, zij het niet met enthousiasme. Hoge legercommandanten worden vanaf het front teruggeroepen naar Lissabon om Pais persoonlijk bij te staan. De Portugese soldaten blijven verloren achter in de voorste loopgraven en smeken tevergeefs om evacuatie. In april wordt het Portugese expeditiekorps bij een massa-bombardement door de Duitsers in de pan gehakt. Bijna 7500 Portugese soldaten, een derde van de troepenmacht die Lissabon naar het front heeft gezonden, laten hierbij het leven of worden gevangengenomen. De vernedering is compleet. Nadat in november 1918 de Duitse capitulatie plaatsvindt, keert het zwaar gehavende Portugese regiment terug. Een glorieuze triomftocht in Lissabon moet de pijn verzachten. Een maand later, op 5 december, wordt Sidónio Pais vermoord door een ex-sergeant van het leger, die zich door hem verraden voelt. Bij zijn begrafenis in Lissabon doen zich hysterische taferelen voor. Zeven mensen laten het leven tijdens de laatste tocht van de ‘caudillo’naar zijn eregraf in de kathedraal van Jeronimos in Belém.
Op de drempel van een burgeroorlog
Na de dood van Sidónio Pais blijft het land in grote ontreddering achter. In het noorden roepen de monarchisten een nieuw koninkrijk uit, de zogeheten ‘monarquia de Norte’, maar de nabestaanden van de laatste koning Manuel II blijven wijselijk thuis in hun Engelse ballingsoord. In Lissabon vinden vuurgevechten plaats tussen republikeinen en monarchisten. In Santarém wordt met moeite een nieuwe militaire coup gesmoord. Portugal staat op de drempel van een burgeroorlog. Ondanks dat Portugal officieel als overwinnaar uit de oorlog is gekomen, is er geen enkel teken van economisch herstel. In de zomer van 1919 wordt er in het slachthuis van Lissabon een keer per dag een stier geslacht, voor een stad met 600.000 inwoners. Melk, boter, suiker, rijst, bonen en lucifers zijn nauwelijks te krijgen of onbetaalbaar voor de gewone man, die de escudo iedere dag minder waard ziet worden.
Spaanse griep
Tot overmaat van ramp breekt er een grote epidemie uit van ‘Spaanse griep’. Francisco Marto behoort tot de eerste slachtoffers. Op 4 april 1919 komt hij, tien jaar oud, te overlijden. Op 20 februari 1920 sterft zijn zusje Jacinta. Enkele maanden later, op 17 juni 1921, wordt Lucia, 14 jaar oud, op bevel van de bisschop van Leiria, ondergebracht in een weeshuis – hoewel haar moeder nog leeft – van een jezuïtisch seminarie in Vilar, een voorstadje van Porto, waar ze in de hardvochtige traditie van Inacio de Loyola wordt gedrild in de ‘totale gehoorzaamheid’. De kerkelijke autoriteiten verbieden haar mededelingen te doen over wat er zich in Fátima heeft afgespeeld – ook mag ze aan niemand haar ware identiteit bekend maken. Als iemand haar vraagt waar ze vandaan komt, moet ze zeggen dat dat uit Lissabon is. Ook wordt het haar verboden voor onderwijzeres te leren, omdat ze anders haar geboortebewijs zou moeten overleggen. Zo verdwijnt Lucia voor de buitenwereld. In Fátima gaan er geruchten dat ze is vermoord.
Lucia krijgt weer visioenen
In 1925 wordt Lucia naar een klooster Pontevedra in Spaans-Galicië gestuurd, waar de moeder-overste – die haar spottend een ‘bicho do mato’noemt, zoiets als een ‘heikneuter’ – de zieneres als les in nederigheid de latrines laat schoonmaken. Maar weer krijgt Lucía visioenen van Maria en ook Jezus spreekt nu direct tot haar. De kerkelijke autoriteiten zitten met de handen in het haar als Lucia in een brief aan de bisschop meldt dat Jezus de ware katholieken heeft bevolen op zaterdag naar de kerk te gaan. Wanneer ze geopereerd moet worden aan een fistel is Luca ervan overtuigd dat ze zal sterven. Voor de operatie krijgt ze op haar eigen verzoek de laatste sacramenten toegediend en schrijft ze een brief aan de bisschop van Leiria. De bisschop, na overleg met zijn superieuren, laat het schrijven van zuster Lucia verzegelen en stuurt de brief door naar de Paus in Rome, waar de ‘geheimen van Fátima’ in de kluis belanden. Lucia blijft altijd achter kloostermuren en, krijgt een nieuwe naam, ‘Maria das Dores’ (Maria van de Pijnen). Het zal tot na de Tweede Wereldoorlog duren voordat de buitenwereld weer iets van haar verneemt.
Intussen is Antonio Salazar dictator van Portugal geworden. Het regime ziet veel in de propagandistische kracht van het wonder van Fátima. In de zomer van 1936 trekt een half miljoen Portugese op bedevaart naar Fátima. In een herderlijk schrijven meldt het episcopaat onder leiding van Salazars oude studievriend aartsbisschop Manuel Cerejeira: ‘Sedert O.L. Vrouwe van Fátima is verschenen aan de hemel te Fátima, daalde een bijzondere zegen neer over de Portugese natie. De vreselijke reeks van vervolgingen is beëindigd en een nieuw tijdperk van gewetensvrijheid en katholieke opbloei is aangebroken’.
In 1940 sluiten Salazar en de katholieke kerk een nieuw concordaat. De anticlericale maatregelen van de oude republiek worden daarmee ongedaan gemaakt, zij het dat de officiële scheiding tussen kerk en staat tot teleurstelling van bisschop Cerejeira in tact blijft. De vurige wens van de kerk om scheidingen te verbieden wordt niet gehonoreerd, wel wordt de kerk vrijgesteld van belastingen en krijgen de missionarissen in de Afrikaanse koloniën staatssteun bij hun ‘beschavingsmissie om de inheemsen te bekeren tot het katholieke geloof en het Portugalisme’. Paus Pius XII is tevreden. ‘De Heer heeft de Portugese natie een regeringsleider gegeven die niet alleen de liefde van zijn volk wist te winnen maar ook het respect en de waardering van de wereld’, vertelt hij de Portugese ambassadeur bij het Vaticaan.
‘Werk van God’
In 1942 komen de verzamelde Portugese bisschoppen met een verklaring dat het einde van de Eerste Republiek en de daaropvolgende dictatuur onder Salazar het ‘werk van God’ zijn geweest. Ook Lucia laat zich niet onbetuigd. In een op 7 november 1945 geschreven vanuit haar Spaanse klooster geschreven brief aan bisschop Cerejeira verklaart de non opnieuw bezocht te zijn door Onze Lieve Vrouwe van de Rozenkrans – zoals de Maria-verschijning van Fátima nu officieel is komen te heten – en dat deze heeft aangegeven dat het leiderschap van Salazar geheel in overeenstemming is met het goddelijke plan om Portugal buiten de oorlog te houden.
‘Salazar is de door God gekozen persoon om ons vaderland te regeren’, aldus Lucia in een brief aan bisschop Cerejeira. ‘Aan hem zijn gegeven het licht en de gratie om ons volk te voeren over de wegen van de vrede en de welvaart’. Volgens Lucia zijn ‘de ontberingen en het lijden van de afgelopen jaren niet gebeurd door een fout van Salazar, maar bewijzen die God ons heeft gestuurd voor onze zonden. In ruil voor de zaligheid van de vrede heeft God het Portugese volk laten lijden, omdat ook wij schuldig waren’, En, zo voegt Lucia daar aan toe, gezien de kwellingen en angsten die andere volkeren hebben moeten doorstaan heeft God de Portugezen daarbij nog gespaard’. Opvallend genoeg besluit Lucia haar brief aan de bisschop met een mededeling uit naam van O.L. Vrouwe die andere Portugezen in die tijd zonder meer arrestatie door de politieke politie zou hebben bezorgd: ‘Tenslotte moet Salazar worden gezegd dat de etenswaren die nodig zijn voor de voeding van het volk niet in de pakhuizen mag verrotten maar moeten worden gedistribueerd’.
Wanneer Salazar na het einde van de oorlog depressief wordt en overweegt terug te treden uit de politiek, schrijft zijn oude kameraad Cerejeira hem troostrijke brieven waarbij hij deze nieuwe visioenen van Lucia voegt. ‘Dit moet je veel troost en vertrouwen geven’, aldus de aartsbisschop aan de dictator. ‘En als je haar hele brief leest, zal je nog meer troost en vertrouwen vinden. Besef je dat wat ze zegt, niet door haar zelf wordt gezegd, maar geschiedt op goddelijke aanwijzing’. ‘Het feit dat onze vrede een gunst vanuit de hemel is, zoals zuster Lucia heeft voorspeld, doet niets af aan jouw verdiensten, integendeel, het maakt van jou een gekozene, bijna een door God gezalfde. Het was jij die werd uitverkoren om een wonder te realiseren’.
Het sterkt de dictator in zijn overtuiging aan te moeten blijven als regeringsleider. In 1946 trekken de verzamelde Portugese bisschoppen op zijn verzoek naar Fátima om God en Salazar te danken voor het feit dat Portugal buiten de oorlog heeft kunnen blijven. Om de buitenwereld gerust te stellen stelt Salazar vrije verkiezingen in het vooruitzicht. Wanneer blijkt dat de Verenigde Staten in het kader van de nieuwe koude oorlog tegen de Sovjet-Unie geen problemen hebben met de twee dictators op het Iberisch Schiereiland, worden alle aangekondigde staatkundige vernieuwingen weer ongedaan gemaakt en blijft Salazar een absoluut dictator. De fascistengroet blijft ook in het naoorlogse Portugal verplichte kost – op de scholen moeten de leerlingen hem verplicht brengen, tijdens het zingen van het volkslied, en dat zal zo blijven tot aan 25 april 1974.
Zuster Lucia en het Derde Geheim
Inmiddels verblijft Lucia, nu Maria van de Smarten, de enige nog in leven zijnde zienster van de Maria-verschijningen van Fátima, in een klooster in het Spaanse Tuy, waar ze op 3 oktober 1934 haar eeuwige gelofte als bruid van Jezus heeft uitgesproken. De moeder-overste heeft het niet op Lucia begrepen als ze weer Maria zegt te hebben gezien, en draagt haar voor straf op de latrines schoon te maken. Als het lijk van haar collega-zienster Jacinta in 1935 officieel wordt opgegraven van haar rustplaats in Ourém en wordt bijgezet in de kathedraal van Fátima, krijgt Lucia van de met haar sympathiserende bisschop van Leiria een foto opgestuurd van het stoffelijk overschot van haar nichtje. Het gezicht van Jacinta blijkt goed geconserveerd in de kist, hetgeen wordt gezien als een teken van goddelijke uitverkoring en een mogelijk motief tot latere heiligverklaring. Op verzoek van de bisschop neemt Lucia de pen ter hand om haar herinneringen aan de ontmoetingen met de H. Maagd vast te leggen. De herinneringen worden jaar na jaar aangevuld en bijgesteld. Zo ontstaat het boek Herinneringen van Lucia, een klassieker in het occulte katholicisme.
In 1942 achten de kerkelijke autoriteiten de tijd rijp voor de onthulling van de ‘geheimen van Fátima’. Of beter gezegd, van twee van de geheimen. Het derde geheim, vastgelegd in een brief van Lucia, is naar verluidt ‘te verschrikkelijk om kenbaar te maken’.
Het eerste geheim, zo staat in de tweede druk van de Herinneringen van Lucia , bestaat uit een visioen van de hel. Lucia schrijft: ‘Het geheim bestaat uit drie verschillende delen, waarvan ik er twee ga openbaren. Het eerste is het visioen van de hel. Onze Lieve Vrouwe toonde ons een grote vuurzee, die zich diep in de aarde leek te bevinden. Ondergedompeld in dat vuur zagen wij de duivels en de zielen als waren het doorzichtige zwarte of bruine kolen in menselijke gestalte. Zij dreven rond in het vuur, nu eens omhoog gejaagd door de vlammen die uit hen zelf uitsloegen samen met rookwolken, dan weer vielen zij naar alle richtingen, zoals vonken bij geweldige branden neervallen, zonder gewicht of evenwicht, onder gekerm en gehuil van smart en wanhoop, dat ons deed beven en verstijven van schrik. De duivels waren te kennen door hun weerzinwekkende en gruwelijke gedaantes van afschuwelijke onbekende dieren, maar zij waren ook doorschijnend en zwart. Dankzij onze hemelse Moeder die eerder beloofd had ons naar de hemel te brengen (in de eerste verschijning), duurde dit visioen slechts een ogenblik, anders zouden wij van schrik en ontzetting gestorven zijn.’
Tweede geheim
Het tweede geheim van Fátima, aldus Lucia in 1942, betreft de bekering van de Sovjet-Unie. Lucia in haar Herinneringen: ‘Wij sloegen de ogen op naar Onze Lieve Vrouw die met goedheid en droefheid tot ons sprak: Jullie hebben de hel gezien, waar de zielen van de arme zondaars naar toe gaan. Om ze te redden wil God in de wereld de verering vestigen tot mijn Onbevlekt Hart. Als men doen wat ik u zeg, zullen vele zielen gered worden en zal er vrede komen, de oorlog zal eindigen. Maar wanneer de mensen niet ophouden God te beledigen, zal onder het pontificaat van Pius XII een andere, erger dan deze, beginnen. Als jullie een nacht verlicht zullen zien door een onbekend licht, weet dan, dat dit het grote teken is dat God u geeft en dat Hij de wereld gaat straffen voor haar misdaden door oorlog, hongersnood en vervolgingen van de Kerk en de heilige vader. Omdat te verhinderen zal ik de toewijding van de wereld aan mijn Onbevlekt Hart vragen alsook de communie van eerherstel op de eerste zaterdagen van de maand. Als ze naar mijn verlangen en wens zullen luisteren, zal Rusland zich bekeren en er zal vrede zijn. Zo niet, dan zullen grote dwaalleren over de wereld verspreid worden en oorlogen en kerkvervolgingen veroorzaken; de goeden zullen gemarteld worden; de heilige vader zal veel te lijden hebben; verschillende naties zullen vernietigd worden; tenslotte zal mijn Onbevlekt Hart triomferen. De heilige vader zal Rusland aan mij toewijden, dat zich zal bekeren en de wereld zal een tijd van vrede worden geschonken’.
Dat Rusland in oktober 1917, toen de mysterieuze dame in het wit haar geheimen vertelde aan de drie herderskinderen van Fátima, nog communistisch moest worden, is voor de sceptici een reden om de revelaties van Lucia als verzinsels te verwerpen; voor de ware gelovigen is het juist een teken van de verstrekkende voorzienigheid van het fenomeen. Anderen zien er vooral een steunverklaring van het Vaticaan aan de invasie van Hitler in de Sovjet-Unie, die dat jaar volop gaande is. Blijkbaar vindt Rome dat de profetie van O.L.van Fátima dat ‘het goddeloze Rusland aan het Onbevlekte Hart van Maria zal worden toegevoegd’ met Hitlers Operatie Barbarossa gestalte heeft gekregen.
Op 22 mei 1946 komt Lucia Santos, alias Maria van de Pijnen, voor het eerst terug in Fátima. Samen met een half miljoen andere bedevaartgangers is ze er getuige van hoe het beeld van O.L. Vrouwe van Fátima wordt gekroond met een kroon van 1,2 kilo massief goud, 313 parels, 1250 edelstenen en 1400 diamanten. Vanuit Rome roept Paus Pius XII de bedevaartgangers op tot een nieuwe kruistocht om de gehele wereld toe te voegen aan het ‘onbevlekte hart van Maria’. Twee jaar later mag Lucia haar Spaanse klooster verlaten en treedt ze toe tot een nonnenorde in de Portugese universiteitsstad Coimbra. Voor de katholieke wereld is ze een levende heilige geworden, de bewaarster vooral van het ‘Derde Geheim’ van Fátima, waar voor de rest van de mensheid niemand behalve de paus weet van zou hebben.
Anticommunistisch boegbeeld
O.L. Vrouwe van Fátima wordt het heilige boegbeeld van het anti-communisme. In 1950 wordt het beeld van de heilige van Fátima op last van Pius XII onder strenge bewaking met een Amerikaans militair vliegtuig naar Moskou overgebracht. Daar wordt het tijdelijk neergezet in de kerk van de buitenlandse diplomaten, aan wie het Vaticaan de oproep doet vooral veel te bidden voor het aanstaande einde van het heidense communisme.
Op 13 mei 1981 wordt Paus Johannes Paulus II op het Sint-Pietersplein in Rome het slachtoffer van een aanslag door de Turkse Grijze Wolf Ali Agça, een Turk die naar verluidt sympathiseert met de Grijze Wolven-beweging. Wanneer Ali Agca zijn pistool op de Heilige Vader in diens Pausmobiel richt, bukt deze zich net om een button te bestuderen van Onze Lieve Vrouwe van Fátima, die een meisje op haar jas heeft gespeld. Dat, plus het feit dat de aanslag valt op dezelfde datum als waarop Onze Lieve Vrouw van Fátima in 1917 voor het eerst zou zijn verschenen, overtuigt de paus ervan dat hij speciale bescherming geniet van de Portugese Madonna, zo schrijft zijn biograaf Malachi Martin, gewezen docent van het Pontificale Bijbelse Instituut van het Vaticaan.
Herstellend van de schotwond in het ziekenhuis lat de paus de tot dan toe als topgeheim gekoesterde brief van zieneres Lúcia met het zogeheten ‘derde geheim van Fátima’ naar zich toe brengen en voorlezen. Vanaf dat moment zijn er voor hem geen twijfels meer: de aanslag op zijn leven was voorzien door de Portugese Maria-verschijning van 1917. ‘Een hand haalde de trekker over, de andere hand geleidde de kogel’, zo verklaart hij. Maar het Derde Geheim van Fátima houd hij voorlopig nog geheim.
Precies een jaar na de aanslag, op 13 mei 1982, gaat Paulus Johannes II voor het eerst in zijn leven naar Fátima. Als dank voor de goddelijke interventie laat de paus de kogel die Ali Agça op hem had afgevuurd, inzetten in het beeld van Onze Lieve Vrouw van Fátima. Bij die gelegenheid heeft de paus een twintig minuten durende ontmoeting met zieneres Lúcia, die inmiddels 75 jaren oud is.
Op 13 mei 1991 brengt de paus weer een bezoek aan Fátima. Dit keer om de H. Maagd te prijzen vanwege haar inspanningen versus het heidense communisme. Want ook daar zou Maria tijdens haar verschijning van 1917 uitgebreid met Lucia over hebben gesproken. Bij wijze van demonstratie van de triomferende wil van de H. Maagd wordt op het terrein van het heiligdom een groot stuk uit de Berlijnse Muur tentoongesteld. Op 13 mei 2000, tijdens het derde pauselijke bezoek aan Fátima, gaat Johannes Paulus II ten overstaan van een half miljoen toeschouwers over tot de officiële zaligverklaring van Francisco en Jacinta Marto, de twee jong overleden zienertjes van 1917.
Tegelijkertijd acht de Heilige Moederkerk de tijd rijp om het Derde Geheim van Fátima openbaar te maken. Tijdens een speciale dienst in Fátima op 26 juni 2000 leest kardinaal Ratzinger – de latere paus – de tekst van het zo gevreesde geheim voor.
De tekst die de kardinaal vrijgeeft, uit een brief van Lucia d.d. 3-1-1944, luidt alsvolgt:
‘Dit is het derde deel van het geheim dat op 13 juli 1917 in de Cova da Iria van Fatima werd geopenbaard. Ik schrijf dit op uit gehoorzaamheid tegenover U, mijn God, die mij dit opdraagt door de bisschop van Leiria en uit gehoorzaamheid tegenover uw en mijn allerheiligste Moeder. Na de twee delen die ik reeds heb opgeschreven, hebben wij links van Onze Lieve Vrouw iets hoger een engel gezien die een vurig zwaard in de linker hand hield; vonken vlogen eraf en vlammen sloegen eruit als zouden die de wereld in brand moeten steken; doch de vlammen doofden uit, als zij met de bundels licht in aanraking kwamen, die Onze Lieve Vrouw van uit haar rechter hand op de vlammen liet uitstralen: de engel, die met de rechter hand op de aarde wees, riep met luide stem: Boete, boete, boete! En wij zagen in een buitengewoon licht, dat God is: – zoiets als een personen in een spiegel, wanneer zij erlangs lopen – een in het wit geklede bisschop – wij dachten dat het de Heilige Vader was – verschillende andere bisschoppen, priesters, broeders en zusters een steile berg opklimmen, waar zich op de top een groot kruis bevond uit ruwe stammen als van kurkeiken met schors. Alvorens daar aan te komen, ging de Heilige Vader door een grote stad, die voor de helft verwoest was en half bevend met wankele tred, door smart en zorg neergeslagen, bad hij voor de zielen van de lijken, die hij op zijn weg ontmoette. Boven op de berg aangekomen, knielde hij neer aan de voet van het grote kruis. Daar werd hij door een groep soldaten, die met vuurwapens en met pijlen op hem schoten, gedood. Precies zo stierven een voor een de bisschoppen, priesters, broeders en zusters en verschillende leken, mannen en vrouwen, van verschillende klassen en posities. Onder de beide armen van het kruis stonden twee engelen, ieder met een kristallen schenkkan in de hand. Daarin verzamelden zij het bloed van de martelaren en besprenkelden daarmee de zielen die op weg waren naar God.’
Wat volgt is een gevoel van teleurstelling. Heeft men hier al die jaren voor gesidderd? Waarom moest uitgerekend dit deel van het geheim decennialang verborgen blijven in de kluizen van het Vaticaan?
Al voordat het Derde geheim van Fátima wordt onthuld, komt er in Portugal steeds meer kritiek los op de cultus. Volgens sommige critici zoog Lucia een geheel gerestylede Maria-verschijning uit haar duim en begon ze haar eigen rol steeds groter te maken, ten koste van haar neefje en nichtje, die er toch niet meer waren om er iets tegen in te brengen. João Ilharco, een van de meest geduchte Lucia-bestrijders, karakteriseert Lucia in zijn controversiële boek Fátima desmascarada (Fátima ontmaskerd, 1971) als een ‘hysterische mythomane’, die het ‘als romanschrijfster nog ver zou hebben geschopt’.
Ook binnen de Portugese katholieke kerk leven er twijfels over het realiteitsgehalte van het wonder van Fátima. Maar openlijk durven de geestelijken dat tijdens de jaren van de dictatuur zeker niet naar buiten te brengen. In 1999 gebeurt dan voor het eerst, wanneer padre Mário de Oliveira in een tv-programma van SIC, de grootste commerciële tv-zender van het land, de vraag: ‘Gelooft u in de verschijningen van Fátima?’ontkennend’ durft te beantwoorden. De controverse loopt zo hoog op dat de padre zich genoodzaakt ziet zijn bezwaren tegen de Fátima-cultus nader toe te lichten in zijn boek Fátima nunca mais (Nooit meer Fátima), dat een beststeller wordt.
Politiek-geestelijk complot
Oliveira schildert het geheim van Fátima als een politiek-geestelijk complot van rabiaat reactionaire inslag. Volgens hem maken Lucia en haar ghostwriters zich schuldig aan boerenbedrog. Nadere bestudering van het eerste geheim van Fátima leerde de padre dat dat de beschrijving die daarin wordt gegeven van de hel bijna woordelijk valt terug te vinden in het boek Missão abreviada (Verkorte mis), een uittreksel uit het Nieuwe Testament met begeleidende didactische uitleg van een pater, een nogal primitief werkje dat tijdens de jeugdjaren van Lucia zeer geliefd was onder het gewone volk en dat ook bij Lucia’s ouders in de kast stond.
Het tweede geheim van Fátima dat Lucia in 1942 bekendmaakte, zijnde de vurige wens van de Heilige Moeder om het heidense Rusland te bekeren en ‘toe te voegen’ tot haar Onbevlekte Hart was, zo merkt Oliveira op, niet minder dan een steunverklaring van de kerkelijke autoriteiten aan Hitlers invasie van de Sovjet-Unie. Op 13 juni 1917, de dag dat de H. Maagd deze wens aan de kinderen had kenbaar gemaakt, moest Rusland nog communistisch worden. Volgens Oliveira is er sprake van twee verschillende verschijningen in Fátima, die op zich niets met elkaar te maken hebben. De eerste vond plaats in 1917. De tweede vanaf medio jaren dertig in de fantasie van zuster Lucia, daarbij nauwlettend in de gaten gehouden door haar superieuren, kerkvorsten van het allerreactionairste slag.
UFO-mysterie
Over wat de drie zienertjes van Fátima nu werkelijk gezien hebben, lopen de meningen steeds meer uiteen. Journalist Joaquim Fernandes beschrijft het wonder van Fátima in zijn studie Intervenção extraterreste em Fátima (Buitenaardse interventie in Fátima, 1981) als een UFO-mysterie. De Portugese etnoloog Moisés Espiríto Santo, verbonden aan de Sorbonne in Parijs, verkondigt dat het werkelijke geheim van Fátima helemaal niet moet worden gezocht in katholieke hemisferen. Het werkelijke geheim, zo schrijft Espirito Santo in zijn in 1995 verschenen studie Os mouros fatimadas is dat de cultus van Fátima voortkomt uit de aanbidding van Fatima, de dochter van de profeet Mohammed, zoals die met de verovering van het Iberisch schiereiland door de Berbers in 711 tot aan de Reconquista ook in Portugal beoefend werd. Volgens Espiríto Santo is het volksgeloof in de streek van Fátima altijd sterk beïnvloed gebleven door de erfenis van de Berbers, die er een geheel eigen vorm van de islam op nahielden, een soort messianistische cultus rondom Fatima, de dochter van de profeet, nog eens aangevuld met elementen uit het joodse geloof en traditionele animistische en zoroastrische elementen.
Drie kleine soefi’s
In deze streek werden gedurende de eeuwen van islamitische overheersing met grote regelmaat verschijningen van de heilige moeder-godin gemeld, altijd gepaard met zonne-mysteriën. In die zin zou het wonder van Fátima terug te voeren zijn op de Moorse erfenis in Portugal Lucia, Jacinta en Francisco, de ‘drie kleine soefies’ zoals Espirito Santo hen noemt, zouden die — shi’ïtische — cultus hebben gereanimeerd. Ze waren het werktuig van een groter mysterie dan ze zelf konden bevatten, is de overtuiging van Espírito Santo. Dat zou het echte geheim van Fátima zijn: ‘een geheim in een geheim binnen een geheim’.
Op 13 mei 2017 ging Paus Franciscus over tot de heiligverklaring van Jacinta en Francisco Marto. Lucia, gestorven in 2005, zal haar neef en nicht vast snel volgen.